
Het gerechtshof Den Haag heeft een uitspraak van de rechtbank waarin een belastingadvies- en administratiekantoor werd veroordeeld voor een onjuist (fiscaal) advies grotendeels in stand gelaten. Het kantoor adviseerde een ondernemer met een IT-bedrijf om zijn eenmanszaak niet geruisloos maar ruisend in te brengen in een besloten vennootschap. De rechtbank wees de vordering van de IT-ondernemer deels toe. Het hof bekrachtigt die uitspraak, met uitzondering van de beslissing over de wettelijke rente over de toegewezen hoofdsom.
Het belastingadvies- en administratiekantoor is een vof die sinds 1997 wordt gedreven door twee maten, sinds 2010 is er ook een derde maat. De IT-ondernemer exploiteerde sinds 1 maart 2004 onder de naam WT Media een eenmanszaak gericht op het vervaardigen en onderhouden van websites en het verkopen van domeinnamen. Sinds 2008 was het kantoor de vaste boekhouder en (belasting)adviseur van WT Media.
Van eenmanszaak naar BV
In september 2010 opperde het belastingadvies- en administratiekantoor bij de IT-ondernemer de mogelijkheid om diens onderneming in te brengen in een door het kantoor op te richten besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Dit in verband met fiscale voordelen vanwege de hoge winsten die met de onderneming werden behaald. De ondernemer liet het kantoor daarop weten hiervoor wel te voelen als daarmee belasting zou kunnen worden bespaard.
Bij notariële oprichtings- en inbrengakten van 30 maart 2011 werden WT Holding B.V. en WT Media BV. opgericht en is de onderneming overeenkomstig de door het kantoor verstrekte inbrengbeschrijvingen en accountantsverklaringen in WT Holding B.V. ingebracht, uitgaande van een fiscaal ‘ruisende’ inbreng, een goodwill van € 111.000,- en een terugwerkende kracht tot 1 januari 2010.
Belastingdienst gaat niet akkoord
Nadien heeft het kantoor voor de IT-onderneming de aangiften inkomstenbelasting 2010 en 2011 opgesteld en ingediend. In deze aangiften is geen bedrag opgenomen als winst uit de onderneming WT Media. De resultaten van 2010 en 2011 zijn in de aangiften toegerekend aan WT Media B.V. Met betrekking tot de overdracht van de onderneming is een goodwill van € 111.000,- aangenomen.
Na het indienen van de aangiften heeft op initiatief van de Belastingdienst schriftelijk en telefonisch overleg plaatsgevonden tussen het kantoor en de Belastingdienst over de juistheid van de ingediende aangiften. In dit overleg heeft de Belastingdienst zich onder meer op het standpunt gesteld dat de terugwerkende kracht slechts mogelijk is met als overgangstijdstip 1 juli 2010 in plaats van 1 januari 2010. Ook is in overleg met de Belastingdienst de goodwill met betrekking tot de overdracht van de onderneming vastgesteld op een bedrag van € 504.000,-. Met dagtekening 13 juni 2014 en 20 februari 2015 heeft de Belastingdienst aan de IT-ondernemer definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2010 en 2011 opgelegd. Deze aanslagen vermelden dat de IT-ondernemer over 2010 € 270.467,- is verschuldigd en over 2010 € 191.894,-. Op advies van het kantoor heeft de IT-ondernemer de in de aanslagen vermelde bedragen aan de Belastingdienst betaald. Ook is afgezien van het aanwenden van (verdere) rechtsmiddelen. De aanslagen zijn inmiddels onherroepelijk geworden.
Rechtszaak
De IT-ondernemer spande daarop een rechtszaak aan tegen het belastingadvies- en administratiekantoor en vorderde een bedrag van € 160.590,- met wettelijke rente. De rechtbank veroordeelde het kantoor hoofdelijk tot betaling van een hoofdsom van € 113.758,- en € 47.080,- aan wettelijke rente.
In hoger beroep is niet in geschil dat het belastingadvies- en administratiekantoor vanwege onjuiste advisering met betrekking tot de inbreng van de onderneming van de IT-ondernemer in een besloten vennootschap toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens de IT-ondernemer en om die reden jegens hem schadeplichtig is. Het geschil in hoger beroep betreft uitsluitend de hoogte van de door het kantoor te betalen schadevergoeding. Het hoger beroep strekt ertoe dat het schadebedrag in hoofdsom wordt verminderd met een bedrag van € 85.674,-.
Oordeel hof
In het hoger beroep worden de meeste grieven van het kantoor door het hof afgewezen. Eén grief is in zoverre gegrond dat naar het oordeel van het hof bij de berekening van de door de IT-ondernemer verschuldigde wettelijke rente óók rekening gehouden moet worden met een belastingvoordeel met betrekking tot de vennootschapsbelasting 2011. Immers: de schadevergoeding waarop de IT-ondernemer in hoofdsom jegens het kantoor aanspraak kan maken bestaat uit het saldo van de fiscale voor- en nadelen die het gevolg zijn geweest van de ruisende in plaats van de geruisloze inbreng van de onderneming van de IT-ondernemer. De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep in stand kan blijven, met uitzondering van de beslissing met betrekking tot de wettelijke rente. Op dat punt vernietigt het hof de beslissing van de rechtbank en doet opnieuw recht.