Minister Weerwind voor Rechtsbescherming heeft onlangs het Wetsvoorstel Tijdelijke wet transparantie turboliquidatie naar de Tweede Kamer gestuurd.
Dit wetsvoorstel heeft betrekking op de ontbinding op eigen initiatief van rechtspersonen zonder baten, in de zin van artikel 2:19 lid 1 onderdeel a en lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’), in de praktijk ook ‘turboliquidatie’ genoemd. Als een rechtspersoon geen baten heeft op het tijdstip van ontbinding, valt het tijdstip van ontbinding samen met de beëindiging van de rechtspersoon. Dit geldt ook als hij schulden heeft. De regeling biedt in de praktijk ruimte aan bestuurders om alle baten die er binnen de rechtspersoon zijn, te gelde te maken en met de opbrengst daarvan de schulden zoveel mogelijk af te lossen. Op deze wijze kunnen zij toewerken naar een situatie waarin de rechtspersoon betrekkelijk snel en eenvoudig kan worden beëindigd.
Informatiepositie van schuldeisers
Er bestaan zorgen over misbruik van de ontbinding zonder baten, met name in die gevallen waarin de rechtspersoon ophoudt te bestaan met achterlating van schulden. Zoals eerder is opgemerkt, leidt de regeling ertoe dat een rechtspersoon automatisch wordt beëindigd als deze op het tijdstip van de ontbinding geen enkele baten meer heeft. Dit automatische gevolg kan ertoe leiden dat malafide bestuurders toewerken naar een situatie waarin baten ontbreken op het moment van ontbinding om te bewerkstelligen dat de rechtspersoon ophoudt te bestaan zonder verantwoording te hoeven afleggen. Bovendien kan het bestuur ongehinderd zijn activiteiten voortzetten in een nieuwe rechtspersoon. Schuldeisers worden geconfronteerd met een schuldenaar die niet meer bestaat, wat hen bemoeilijkt bij het overwegen en ondernemen van juridische stappen. Zij beschikken veelal niet over de informatie die zij daarvoor nodig hebben. Dit speelt ook in gevallen waarin er niet zozeer sprake is van frauduleus handelen, maar wel van onrechtmatig handelen waarmee schuldeisers worden benadeeld. Zo zijn er diverse gerechtelijke uitspraken waarin is geoordeeld dat in het kader van de ontbinding zonder baten onrechtmatig is gehandeld, bijvoorbeeld wanneer baten zijn verzwegen of niet inzichtelijk kan worden gemaakt wat er met aanwezige baten is gebeurd en sprake is van betalingsonwil. De huidige wettelijke regeling omtrent de ontbinding zonder baten kent geen voorziening ten behoeve van de informatiepositie van schuldeisers, terwijl dat juist van belang is voor schuldeisers om te kunnen beoordelen of de regeling correct is toegepast. Dat heeft de Minister voor Rechtsbescherming geadresseerd in een brief aan de Tweede Kamer van 7 oktober 2019. Deze leemte in de regeling is niet alleen nadelig voor schuldeisers, maar kent ook een keerzijde voor een bonafide toepassing door ondernemers. Ondernemers zijn gebaat bij duidelijkheid over hoe de regeling op een nette manier kan worden toegepast, ook als er schulden achterblijven. Zij hebben er belang bij als het vertrouwen in de regeling wordt vergroot, zodat zij met een gecontroleerde beëindiging van rechtspersonen via deze weg kunnen voorkomen dat schulden oplopen en een faillissement onafwendbaar wordt. Een en ander brengt mee dat een verbetering van de regeling gewenst is.
Verwachte toename van het gebruik van de regeling
Deze verbetering heeft urgentie gekregen door een verwachte toename van het gebruik van de regeling op korte termijn. Er zijn signalen dat een aanzienlijk aantal ondernemers, mede als gevolg van de economische gevolgen van de COVID-19 uitbraak, (alsnog) gebruik zullen maken van deze beëindigingswijze. Door de COVID-19 uitbraak zijn veel ondernemers lange tijd ‒ in meer of mindere mate ‒ belemmerd in hun bedrijfsvoering. Ondanks de uitgevaardigde financiële steun- en herstelpakketten zijn veel ondernemers ingeteerd op hun reserves en/of hebben betalingsachterstanden opgelopen. De Nederlandse economie heeft weliswaar een snel herstel laten zien, maar niet alle ondernemers zullen in staat zijn om hun plek op de markt terug te veroveren of de tijdens de pandemie ontstane schuldenlast te bedwingen. Dit kan meebrengen dat er voor bedrijven geen toekomst meer is. Voorzienbaar is daarom dat een toenemend aantal ondernemers zal willen stoppen met zijn bedrijf. Tegen deze achtergrond heeft de Minister voor Rechtsbescherming per brief van 27 mei 2021 aan de Tweede Kamer aangekondigd een brede aanpak te zullen uitwerken met betrekking tot het faciliteren van een efficiënte bedrijfsbeëindiging. De verwachte toename bedrijfsbeëindigingen op korte termijn maakt het voor ondernemers urgent dat de ontbinding zonder baten geschikt wordt gemaakt om in te zetten voor een gecontroleerde bedrijfsbeëindiging. Vanwege het risico op onregelmatigheden bij toepassing van de huidige regeling, draagt de verwachte toename van het gebruik van de ontbinding zonder baten tegelijkertijd een verwachte toename in zich van het aantal onregelmatigheden. Kortom, de verwachte toename van het aantal ontbindingen zonder baten noopt tot het treffen van (in ieder geval tijdelijke) maatregelen, zoals opgenomen in dit wetsvoorstel.
Vertrouwen in regeling verbeteren
Dit wetsvoorstel beoogt het vertrouwen in de regeling te verbeteren, door de transparantie te vergroten, de rechtsbescherming van schuldeisers te verbeteren en misbruik ervan effectiever te bestrijden. De verwachting is dat de regeling hierdoor toegankelijker wordt voor ondernemingen en het gebruik ervan wordt gefaciliteerd. Met een gecontroleerde beëindiging van rechtspersonen via deze weg kan worden voorkomen dat schulden oplopen en een faillissement onafwendbaar wordt. De voorgestelde regeling zorgt ervoor dat ondernemers, als de economische gevolgen van de COVID-19 pandemie straks zijn bedwongen, zowel privé als zakelijk verder kunnen. Het wetsvoorstel bevat een verplichting voor het bestuur om bij deze wijze van beëindiging een aantal stukken openbaar te maken door deze te deponeren bij de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven, wat hoofdzakelijk om het handelsregister zal gaan. Dit betreft stukken waarin het bestuur financiële verantwoording aflegt. Als er gronden zijn om te veronderstellen dat de verantwoordingsverplichting niet is nageleefd, dan kunnen schuldeisers met machtiging van de kantonrechter inzage krijgen in de administratie van de ontbonden rechtspersoon. In het geval waarbij schulden achterblijven, maakt dit wetsvoorstel het daarnaast mogelijk om bestuurders langs civielrechtelijke weg een bestuursverbod op te leggen, als zij:
– niet aan de voorgestelde deponeringsverplichting hebben voldaan,
– in aanloop naar de ontbinding doelbewust één of meer schuldeisers aanmerkelijk hebben benadeeld, of
– herhaaldelijk betrokken zijn geweest bij een ontbinding zonder baten met achterlating van schulden of bij een faillissement en hen daarvan een persoonlijk verwijt treft.
Een bestuursverbod kan ook op de twee laatstgenoemde gronden worden opgelegd in het geval een rechtspersoon zonder baten, met achterlating van schulden, door een beschikking van de Kamer van Koophandel is ontbonden op grond van artikel 2:19a BW. Deze maatregelen zorgen voor meer transparantie bij de toepassing van de ontbinding zonder baten. Ook zorgen deze maatregelen ervoor dat kan worden opgetreden als de regeling niet op de juiste wijze wordt gehanteerd, waar ook een preventieve werking vanuit gaat. De invoering van de voorgestelde maatregelen zullen overheidsuitgaven meebrengen, waaronder begrepen kosten om de deponering van de genoemde stukken mogelijk te maken. Dit zal voornamelijk gaan om deponeringen bij het handelsregister, die wordt beheerd door de Kamer van Koophandel. Ook kosten om de deponeringsverplichting strafrechtelijk te kunnen handhaven vallen onder deze overheidsuitgaven. Voor een spoedige invoering is op korte termijn budget nodig. Eerder is al benoemd dat de regeling urgentie heeft omdat de verwachting is dat de uitbraak van het COVID-19 virus onder meer tot gevolg zal hebben, dat meer ondernemers gebruik zullen willen maken van de regeling om met hun bedrijf te kunnen stoppen. Gelet hierop kon een bijzonder budget beschikbaar gemaakt worden als onderdeel van een steun- en herstelpakket in het kader van de COVID-19 uitbraak. Dit bijzondere budget is naar zijn aard tijdelijk en beschikbaar voor twee jaar, omdat de verwachting is dat vanaf dat moment geen sprake meer zal zijn van directe economische effecten als gevolg van de uitbraak van het COVID-19 virus. Om die reden zijn de voorgestelde maatregelen vooralsnog ook van tijdelijke aard en gelden zij in principe voor twee jaar. Het wetsvoorstel bevat desalniettemin de mogelijkheid om de toepasselijkheid van de maatregelen bij koninklijk besluit te verlengen. Dit heeft de volgende achtergrond. Voor afloop van de genoemde periode van twee jaar kan de wenselijkheid blijken om de maatregelen structureel in te voeren. Daartoe zal de effectiviteit van de maatregelen gemonitord worden. Dit biedt de gelegenheid de kosten, waaronder begrepen de regeldruk voor ondernemingen, en de baten van de regeling goed tegen elkaar af te wegen. Mocht de uitkomst zijn dat een structurele regeling gewenst is, dan vergt dit een wetswijziging en kunnen de tijdelijke maatregelen in de tussentijd worden verlengd, zodat de wetswijziging intussen kan worden voorbereid.