Het gerechtshof Amsterdam veegt behoorlijk de vloer aan met een krasse tachtiger die bij PwC werkte en na zijn pensionering een aangiftepraktijk exploiteerde, waarin hij onder andere de jaarrekeningen voor de partners van PwC en hun levenspartners opstelde.
De rechtbank Noord-Holland oordeelde vorig jaar dat de Belastingdienst terecht de aangiften IB/PVV van de gepensioneerde accountant had gecorrigeerd, omdat hij binnen zijn eenmanszaak de goodwill veel te snel had afgeschreven. Daarbij was volgens de rechtbank sprake van grove schuld en had de fiscus dus terecht vergrijpboetes opgelegd. In hoger beroep bevestigt het hof de uitspraak van de rechtbank. Daarbij wordt onder meer overwogen dat de man ‘niets heeft aangevoerd dat afwaardering op de lagere bedrijfswaarde van de goodwill zou kunnen rechtvaardigen’. Het hof vindt het ‘onbegrijpelijk, en grof onachtzaam, dat hij zich niet nader heeft georiënteerd’ op de gebruikelijke afschrijvingstermijn voor goodwill.
PwC
De voormalig registeraccountant werkte tot zijn 65ste bij PwC, blijkt uit het hoger beroep. In het vonnis van de rechtbank werd de naam van het accountantskantoor niet genoemd. Na zijn pensionering startte hij een aangiftepraktijk, waarmee hij onder andere de jaarrekeningen voor de partners van PwC en hun levenspartners opstelde. Hij beschikt over een beconnummer en dreef de aangiftepraktijk aanvankelijk via een BV, sinds 2015 via een eenmanszaak.
Goodwill
Bij de voortzetting als eenmanszaak werd een bedrag van € 30.000 aan de BV betaald voor overname van de activiteiten/klanten (goodwill). Dit bedrag aan goodwill activeerde de gepensioneerde accountant op de fiscale balans van zijn eenmanszaak, blijkt uit zijn aangifte IB/PVV 2015. In zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2015 tot en met 2017 werden telkens afschrijvingen op de goodwill van € 10.000 ten laste van de winst gebracht. De primitieve aanslagen IB/PVV werden geautomatiseerd afgedaan en conform de ingediende aangiftes opgelegd op 28 mei 2016 (2015), 16 maart 2018 (2016) en 1 juni 2018 (2017).
Boekencontrole
Op 30 april 2019 werd door de fiscus een steekproefsgewijze boekencontrole aangekondigd. Uit de controle kwam naar voren dat de gepensioneerde PwC’er de in 2015 verworven goodwill ten onrechte in drie jaar heeft afgeschreven. Ook bleek dat de man elk jaar ten onrechte huisvestingkosten ter hoogte van € 2.000 had opgevoerd. Deze kosten had hij geschat op 30% van de jaarkosten van vergelijkbare woningen in zijn directe omgeving. De werkruimte van de gepensioneerde RA bevindt zich in zijn als privévermogen geëtiketteerde woning. Volgens het controlerapport van de fiscus is geen sprake van een kwalificerende werkruimte als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, Wet IB 2001. In het rapport is aangekondigd dat vergrijpboetes van 25% wegens grove schuld zullen worden opgelegd met betrekking tot de correcties goodwill en huisvestingskosten. Op basis van de bevindingen in het rapport heeft de fiscus navorderingaanslagen, boetebeschikkingen en belastingrentebeschikkingen opgelegd over de jaren 2015 tot en met 2017.
Rechtszaak
De gepensioneerde accountant stapte naar de rechter om de navorderingsaanslagen en vergrijpboetes aan te vechten. Met weinig succes, want de rechtbank oordeelde dat persoonlijke omstandigheden geen rol kunnen spelen bij het bepalen van de levensduur en de hoogte van de afschrijving of afwaardering van zakelijke goodwill. De snelle afschrijving was terecht gecorrigeerd, de in aftrek gebrachte huisvestingskosten kunnen niet door de beugel en de ook de vergrijpboetes waren terecht.
Hoger beroep
De voormalige PwC’er liet het daar nog altijd niet bij zitten en tekende hoger beroep aan, blijkt nu. In hoger beroep oordeelt het hof dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de gepensioneerde RA de van zijn BV verworven goodwill tegen te hoge bedragen heeft afgeschreven dan wel heeft afgewaardeerd. In hoger beroep heeft hij over de goodwill ook niets nieuws aangevoerd. Het hof komt vervolgens tot het oordeel dat de inspecteur over navordering rechtvaardigende nieuwe feiten beschikt.
Boete
Tot slot buigt het hof zich over de vraag of de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd. Van opzet is geen sprake geweest, maar het Hof is wel van oordeel dat het aan grove schuld van de gepensioneerde RA is te wijten dat de primitieve aanslagen ib/pvv over de jaren 2015 tot en met 2017 tot te lage bedragen zijn vastgesteld. De motivering van de rechtbank daarbij wordt grotendeels onderschreven.
‘In aanvulling overweegt het Hof dat belanghebbende niets heeft aangevoerd dat afwaardering op de lagere bedrijfswaarde van de goodwill zou kunnen rechtvaardigen. Voorts mag bij uitstek van iemand als belanghebbende, met zijn ervaring in de accountancy en met het verzorgen van belastingaangiften, worden verwacht dat hij enig onderzoek had gedaan naar de regels over de aftrek van huisvestingskosten en over het afschrijven dan wel afwaarderen van goodwill. Dat geldt temeer omdat hij al geruime tijd geen (permanente) educatie meer volgde, het materie was die hij naar eigen zeggen niet tegenkwam in andere aangiften die hij verzorgde en hij niet de gebruikelijke afschrijvingstermijn voor goodwill hanteerde maar deze, om hem moverende redenen, had verkort tot 3 jaar. […] Het is dan ook onbegrijpelijk, en grof onachtzaam, dat hij zich niet nader heeft georiënteerd. Dit terwijl hij over een belastingalmanak beschikte. […] Daarin zijn de regels over aftrek van huisvestingskosten en over afschrijving en afwaardering van goodwill eenvoudig te vinden en helder beschreven, en daardoor ook voor niet-fiscalisten te begrijpen. Als belanghebbende zich de minimale inspanning had getroost de betreffende onderdelen van zijn almanak erop na te slaan, en daarin verder te kijken dan de regels over samenloop van bedrijfs- en privéuitgaven, zoals hij stelt te hebben gedaan […], dan was hij te weten gekomen dat zijn handelwijze niet juist was. Belanghebbende treft een ernstig verwijt dat hij dat niet heeft gedaan en zich ook niet anderszins heeft geïnformeerd.
[…]
Ten slotte acht het Hof de hoogte van de boetes, ook voor de vermindering door de rechtbank in verband met een overschrijding van de redelijke termijn, in overeenstemming met het verwijt dat belanghebbende wordt gemaakt. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven de boetes te matigen. De boetes zijn daarom passend en geboden.’