De rechtbank Oost-Brabant concludeert dat een heffingsambtenaar terecht een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. De man had kunnen weten dat de papieren bezoekersregeling was vervangen door een digitale. De gemeente heeft voldoende gedaan om de man hierover te informeren.
Op 18 januari 2022 parkeert een man zijn auto op een plaats waar betaald parkeren geldt of parkeren met een vergunning. Hij legt een papieren bezoekerskaartje in zijn auto waarmee een bezoeker tegen gereduceerd tarief kan parkeren.
Deze parkeerplaats is aangewezen als een plaats waar tegen betaling mag worden geparkeerd en waar een digitale bezoekersregeling van toepassing is. De papieren bezoekerskaartenregeling is inmiddels vervangen door een digitale bezoekersregeling.
Tijdens een controle met een scanauto op die dag is geconstateerd dat de parkeerbelasting niet is betaald. Omdat de man zonder te betalen heeft geparkeerd en ook niet via de digitale bezoekersregeling parkeerbelasting heeft betaald voor het parkeren, heeft de heffingsambtenaar hem een naheffingsaanslag opgelegd.
Digitale bezoekersregeling
Met ingang van 1 januari 2022 was het namelijk niet meer mogelijk om met een papieren bezoekerskaartje te parkeren en is daarvoor een digitale bezoekersregeling voor in de plaats gekomen. Tot en met 16 januari 2022 hanteerde de heffingsambtenaar een coulanceperiode, waarbinnen een papieren bezoekerskaartje nog werd geaccepteerd, daarna niet meer.
In tegenstelling tot de man is rechtbank Oost-Brabant van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat het bezwaar van de man terecht ongegrond is verklaard. Op hem rust de verplichting om te onderzoeken op welke wijze de parkeerbelasting kan worden voldaan en hij had kunnen weten dat de papieren bezoekersregeling was vervangen door een digitale bezoekersregeling.
Dat hij al heeft betaald voor een papieren bezoekerskaartje, leidt er niet toe dat het reeds betaalde bedrag moet worden verrekend met de naheffingsaanslag of dat geen naheffingsaanslag kan worden opgelegd.
De man is van mening dat hij geen informatie heeft ontvangen omtrent het beëindigen van het gebruik van papieren bezoekerskaartjes en dat hij er niet van op de hoogte was dat vanaf 17 januari 2022 een digitale bezoekersregeling is gaan gelden.
Herinneringskaarten
Ook vindt hij de periode van drie weken (vanaf eind 2021 tot en met 16 januari 2022) waarbinnen herinneringskaarten onder de ruitenwissers van ter plaatse geparkeerde auto’s zijn geplaatst te kort is geweest.
De rechtbank stelt dat enerzijds de gemeente een informatieplicht heeft, maar dat anderzijds op een bestuurder die zijn auto parkeert de plicht rust om te onderzoeken of parkeerbelasting moet worden voldaan.
Als de informatieverstrekking van de zijde van de gemeente op orde is, en het dus voldoende duidelijk is dat voor het parkeren betaald moet worden, zal een parkeerder die aan zijn onderzoeksplicht voldoet, kunnen vaststellen dat parkeerbelasting verschuldigd is.
Voor de vraag of voor de plaats waar hij wil parkeren een parkeerbelastingplicht geldt zal hij moeten onderzoeken of het (nog) mogelijk is met papieren bezoekerskaartjes te parkeren dan wel of er een digitale bezoekersregeling van kracht is, zo besluit de rechtbank.
Voldoende geïnformeerd
De heffingsambtenaar heeft volgens de rechtbank voldaan aan zijn informatieplicht. Zo stelde de heffingsambtenaar dat de bewoners van het parkeergebied, waar ook de moeder van de man destijds woonachtig was, diverse malen, onder meer met een brief van 25 januari 2021, op de hoogte zijn gesteld dat de papieren bezoekerskaartjes vervangen zouden worden door een digitale bezoekersregeling.
Met een brief van 27 mei 2021 is hen daar nog eens op gewezen en dat die digitalisering vanaf 28 juni 2021 zou gaan starten. Op 13 juni 2021 en op 2 december 2021 is vervolgens specifiek aangegeven dat er op 16 juli 2021 gestopt zou worden met de verkoop van de papieren bezoekerskaartjes en die kaartjes vanaf dat moment nog zes maanden, dus tot 17 januari 2022, te gebruiken waren.
Dat de man heeft gesteld dat het plaatsen van een herinneringskaartje bij geparkeerde auto’s gedurende slechts een periode van circa drie weken voor het einde van de coulanceperiode te kort is geweest leidt niet tot een ander oordeel, zo vindt de rechtbank.
Nu is komen vast te staan dat de man met zijn papieren bezoekerskaartje niet (meer) valt onder het parkeren met een parkeervergunning, had hij op andere wijze zijn parkeerbelasting moeten voldoen.
Vaste jurisprudentie van de Hoge Raad bevestigt dat wanneer is geparkeerd zonder zichtbare, geldige, vergunning, geen sprake is van vergunningparkeren en derhalve rechtsgeldig kan worden nageheven.