Een kapsalon vindt dat de minister bij de berekening van de hoogte van de TVL-subsidie de omzet in het subsidiekwartaal niet juist heeft vastgesteld. Daarin is ook omzet meegerekend die niet voortkomt uit kapperswerkzaamheden, maar uit de inruil van een bedrijfsvoertuig. De kapsalon vindt dat die eenmalige verkoop niet meegerekend mag worden, want die omzet is niet representatief.
Bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) maakte de kapsalon bezwaar tegen een vaststellingsbesluit, waarin de minister de subsidie van de kapsalon op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 heeft vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 1.626,01 heeft teruggevorderd. Het College verklaard het beroep echter ongegrond: “In de TVL-regeling is als uitgangspunt genomen dat voor de bepaling van de omzet gekeken wordt naar de aangifte omzetbelasting. De uitzondering voor ondernemingen die niet over hun hele omzet omzetbelasting betalen is niet van toepassing. De kapsalon heeft de verkoop van de auto opgegeven voor de omzetbelasting. Daarom telt die omzet ook mee voor de TVL, ook al komt die omzet niet voort uit kapperswerkzaamheden.”
FAQ NBA-site
De kapsalon heeft ook gewezen op een FAQ over de TVL die op de website van de NBA heeft gestaan. Daarin stond dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) bij de uitvoering van de TVL desinvesteringen niet zou meenemen in de omzet. De kapsalon vindt dat de minister zich moet houden aan die toezegging en dat hij niet zomaar zijn standpunt mag wijzigen. Daarom mag de verkoop van de bedrijfsauto volgens de onderneming toch niet meegenomen worden in de omzet.
De FAQ waar de kapsalon naar verwijst stond van 5 februari 2021 tot en met 16 november 2021 op de website van de NBA. In een uitspraak van 18 oktober 20222 heeft het College geoordeeld dat de antwoorden uit die FAQ afkomstig waren van een medewerker van de RVO en dat sprake is van een toezegging die aan de minister toe te rekenen is.
Ook dat kan de kapsalon echter niet baten. Het College oordeelt namelijk: “De toezegging in de FAQ heeft op een openbaar toegankelijke website gestaan en was dus voor iedere onderneming zichtbaar. Maar dat betekent nog niet dat iedere onderneming er ook aanspraak op kan maken dat de minister zich in haar specifieke geval aan deze toezegging moet houden, oordeelt het College. Daarvoor moet een onderneming een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel doen.
Het College oordeelt dat de kapsalon er op basis van de FAQ niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de verkoop van de bedrijfsauto buiten de omzet zou blijven. De kapsalon heeft tijdens de hoorzitting over het vaststellingsbesluit voor het eerst naar de FAQ verwezen. Op de zitting is duidelijk geworden dat de kapsalon pas na het indienen van het bezwaarschrift tegen het vaststellingsbesluit op de hoogte is geraakt van de informatie uit de FAQ en die heeft ingebracht om zijn standpunt kracht bij te zetten. Uit het moment waarop de kapsalon kennis nam van de FAQ blijkt dat de kapsalon zijn handelen niet heeft gebaseerd op de toezegging op de website. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.”
De minister heeft de inkomsten uit de verkoop van de bedrijfsauto dan ook terecht meegerekend bij de omzet in het subsidiekwartaal, luidt het oordeel. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de TVL-subsidie van de kapsalon voor het vierde kwartaal van 2020 €0,- blijft. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
College van Beroep voor het bedrijfsleven, ECLI:NL:CBB:2023:700