Een RA werd in 2021 door de Accountantskamer berispt vanwege een alle kanten rammelend Bibob-onderzoek, waardoor een kasteeleigenaar flink gedupeerd werd. In hoger beroep probeerde de accountant op een bijzondere manier onder tuchtrechtelijke veroordeling uit te komen.Met een beroep op de geheimhoudingsverplichting in de Wet Bibob betoogde hij dat de (eerder door hemzelf in het geding gebrachte) stukken door de Accountantskamer niet in de procedure betrokken hadden mogen worden.
Subsidie teruggevorderd
Een man is eigenaar van een BV die een kasteel exploiteert en verhuurt. Hij is tevens voorzitter van de stichting die eigenaar is van het kasteel. In 2019 krijgt de stichting van de provincie Zuid-Holland € 62.491 subsidie voor een restauratie. Later stelt Gedeputeerde Staten een onderzoek in op grond van de wet Bibob; daarvoor wordt onder anderen de RA ingeschakeld. In zijn rapport concludeert hij dat de eigenaar/voorzitter onrechtmatige voordelen heeft genoten. Er zou onder meer door de BV te weinig omzet zijn aangegeven, te weinig vennootschapsbelasting betaald en geen BTW zijn afgedragen. Ook is door de stichting ten onrechte BTW aan de BV in rekening gebracht en vervolgens niet afgedragen, concludeert de RA in het Bibob-onderzoek.
Twee maanden na het onderzoek wordt de subsidie door de provincie teruggevorderd omdat ernstig gevaar bestaat dat het geld mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Van de conclusies van de accountant blijkt echter niets te kloppen en de Accountantskamer legt hem dan ook een berisping op.
Hoger beroep over geheimhoudingsplicht Bibob
In hoger beroep voert de RA bij het CBb aan dat hij bij de Accountantskamer stukken uit het Bibob-onderzoek in het geding heeft gebracht, omdat hij er ten onrechte vanuit ging dat de Accountantskamer kan worden aangemerkt als ‘rechter’ als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onder j, van de Wet Bibob, zodat de geheimhoudingsverplichting op deze stukken niet van toepassing was. Omdat bij nader inzien de Accountantskamer als tuchtcollege echter niet valt onder de term rechter als bedoeld in de uitzonderingen van de geheimhoudingsplicht van de Wet Bibob, zodat op de stukken wél een geheimhoudingsverplichting rust, hadden deze stukken door de Accountantskamer niet in de procedure betrokken mogen worden.
Omdat de accountant zich zonder deze stukken niet had kunnen verdedigen tegen de gemaakte verwijten, had de Accountantskamer de klachten niet-ontvankelijk moeten verklaren. Dat de Accountantskamer dit heeft nagelaten is in strijd met artikel 6 en artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Oordeel CBb: hoger beroep ongegrond
Het College stelt vast dat door de RA bij de Accountantskamer stukken zijn ingediend met informatie uit het Bibob-onderzoek. De accountant heeft mede aan de hand van deze stukken bij de Accountantskamer inhoudelijk verweer gevoerd tegen de klacht. Er was geen reden voor de Accountantskamer om deze stukken te weigeren of niet bij de beoordeling te betrekken. Artikel 28 van de Wet Bibob biedt daarvoor geen grondslag. Van strijd met artikel 6 en artikel 14 van het EVRM is het College niet gebleken. Gelet op het bepaalde in artikel 43b van de Wtra maken de stukken die zijn ingediend bij de Accountantskamer ook deel uit van de gedingstukken bij het College. De RA heeft daarmee dus ook in hoger beroep de gelegenheid gehad zijn standpunt te onderbouwen, mede aan de hand van de informatie uit deze stukken.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
College van Beroep voor het bedrijfsleven, ECLI:NL:CBB:2023:713