Hof Arnhem-Leeuwarden is van oordeel dat de aanwezigheid van een riolering en betonnen plaat op enkele percelen verwaarloosbaar klein is. Dat maakt dat sprake is van een bouwterrein dat uitgezonderd is van de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel a, onder 10, van de Wet OB.
Een gemeente heeft in de jaren negentig een voormalig recreatieterrein aangekocht. Hierop bevonden zich diverse hoofdgebouwen, houten garages, toiletgebouwen, wegen en circa vijftig vrijstaande stenen recreatiewoningen met fundering en riolering. Tot medio 2007 is het recreatieterrein als asielzoekerscentrum in gebruik.
Begin december 2007 sluit de gemeente een koopovereenkomst met een woningstichting. In de overeenkomst is vastgelegd dat de woningstichting de kavels koopt voor woningbouw en vier kavels gebruikt voor openbare bostuin bestemde middengebieden. In de koopsom zit ook een verschuldigde bijdrage voor het bouw- en woonrijp maken van het openbaar gebied die betaald moet worden door de gemeente aan de woningstichting. Het is de bedoeling dat de percelen in de huidige staat met bebouwing zullen worden geleverd.
Ontbinding koopovereenkomst
In een tweede, nadere overeenkomst van september 2014 leggen de gemeente en de woningstichting vast dat, in verband met gewijzigde fiscale wetgeving, de gemeente voor nader aan te geven bebouwde kavels zal meewerken aan een rechtstreekse verkoop en levering aan de kopers. De koopovereenkomst wordt voor deze kavels formeel ontbonden.
Op basis van deze tweede overeenkomst sluit de gemeente met de particuliere kopers koopovereenkomsten. In de overeenkomst staat dat de gemeente (18) percelen grond verkoopt met de daarop aanwezige (restanten) van opstallen, zoals de fundering en de riolering. Ook is met de kopers overeengekomen dat de koper zich nadrukkelijk zal onthouden van alle handelingen, zoals het slopen, die het gevaar met zich brengen dat de levering belast zal zijn met omzetbelasting.
De gemeente levert de percelen op, vrij van omzetbelasting. Zij stelt dat de percelen bij de levering bebouwd waren en daarom niet kunnen worden aangemerkt als bouwterrein. En op de percelen waren nog resten aanwezig van te slopen recreatiewoningen. De inspecteur is het daar niet mee eens en stelt dat sprake was van onbebouwde grond en daarmee van een bouwterrein. De nog aanwezige resten van de recreatiewoningen waren verwaarloosbaar klein en kunnen niet meer de functie van gebouw vervullen.
Aard en omvang verbouwing verwaarloosbaar klein
Volgens de Hoge Raad is sprake van een bouwterrein als blijkt dat op de levering het betrokken terrein daadwerkelijk was bestemd te worden bebouwd. Daarbij moet ook worden gekeken naar wat er tijdens de levering van de grond beoogd wordt met de grond. Bijzonder belangrijk is de omvang van de op de percelen voorziene bouwwerken en de verhouding tussen het bebouwde en het onbebouwde gedeelte van het terrein.
Wat betreft 16 van de 18 percelen staat vast dat op deze percelen zich ten tijde van de levering slechts delen van de betonnen plaat en riolering bevonden. Op 2 percelen bevond zich een nagenoeg complete betonnen plaat met riolering. Hof Arnhem-Leeuwarden is van oordeel dat de aard en omvang van de bebouwing in verhouding tot de omvang van de onroerende zaak zo gering is dat deze als verwaarloosbaar moet worden beschouwd.
Riolering en betonnen platen eenvoudig te verwijderen
Voor de twee percelen met een nagenoeg gehele betonnen plaat gaat het om slechts 12/13% en voor de andere percelen om een lager percentage. Daar komt nog bij dat de betonnen platen en de riolering naar hun aard zeer eenvoudig en in zeer korte tijd verwijderd kunnen worden. Ook is van belang dat de betonnen plaat en de riolering niet dienstbaar zijn en konden zijn aan de nieuwe bebouwing. De betonnen plaat met riolering kon ook niet meer de functie van gebouw vervullen, laat staan dat een deel daarvan dat kon zijn.
Gezien al deze feiten kan het hof niet anders constateren dan dat sprake is van een levering van onbebouwde grond, zijnde een bouwterrein, die is uitgezonderd van de vrijstelling omzetbelasting.