Een vrouw was tot het overlijden van haar echtgenoot in 2019 getrouwd onder huwelijkse voorwaarden. In de akte staat dat er tussen de echtgenoten geen gemeenschap van goederen zal bestaan. En ook dat na het eindigen van het huwelijk ieder van de echtgenoten de deling van de beide vermogensvermeerderingen kan vorderen. In zijn testament onterft de erflater zijn echtgenote en benoemt zijn drie kinderen tot enige erfgenamen. Op grond van het testament maakt de vrouw aanspraak op een legaat van € 450.000,-.
Fictieve erfrechtelijke verkrijging?
In de aangifte erfbelasting telt de helft van de beide vermogensvermeerderingen een bedrag van € 1.781.413,- , tijdens het huwelijk ontstaan, mee als fictieve verkrijging. De totale verkrijging bedraagt volgens aangifte € 2.231.413,-. Voor rechtbank Gelderland is het de vraag of het bedrag van € 1.781.413,- een fictieve erfrechtelijke verkrijging is in de zin van artikel 11 van de SW.
In zijn onderbouwing voor de stelling dat dat wel het geval is verwijst de inspecteur naar twee arresten van de Hoge Raad van 20 februari 1963 ECLI:NL:HR:1963:AX7945 en 11 januari 1995 ECLI:NL:HR1995:AA3052. De vergelijking met de daarin beschreven situaties gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. In die gevallen kon de belanghebbende anders dan in dit geval, namelijk zelf niet eerder dan bij overlijden een beroep op verrekening doen.
Verkrijging volgens huwelijksvermogensrecht , geen verkrijging erfrecht
De rechtbank gebruikt het arrest van de Hoge Raad van 16 maart 1994 ECLI:NL:HR:1994:ZC5627 om duidelijk te maken dat in dat arrest weliswaar sprake is van een periodiek verrekenbeding, maar in die situatie kon de belanghebbende ook tijdens het leven verrekening vorderen, namelijk in het geval van scheiding. Artikel 5 van de akte van huwelijkse voorwaarde geeft aan dat op het verrekenbeding ook anders dan bij overlijden een beroep kon worden gedaan. Daarom is deze situatie naar het oordeel van de rechtbank vergelijkbaar met die in het genoemde arrest van de Hoge Raad. Het bedrag van € 1.781.413,- wordt door de echtgenote verkregen krachtens huwelijksvermogensrecht en niet krachtens erfrecht.
Rechtbank Gelderland acht het beroep van de echtgenote gegrond. De echtgenote heeft het bedrag van € 1.781.413,- verkregen volgens de regels van het huwelijksvermogensrecht. De verkrijging door de echtgenote van € 450.000,- blijft binnen het bedrag van de partnervrijstelling. De aanslag erfbelasting dient te worden verminderd naar een belaste verkrijging van nihil.