Daarover heeft de Kennisgroep resultaat uit overige werkzaamheden van de Belastingdienst een standpunt ingenomen.
Aanleiding
X woont in Nederland en is manager. Hij participeert via een persoonlijke houdstervennootschap X BV in een in Luxemburg gevestigde SCSp. De aandelen in X BV vormen voor X een aanmerkelijk belang. De SCSp fungeert als een private equityfonds. Een SCSp is qua rechtsvorm vergelijkbaar met een open commanditaire vennootschap (cv). De participaties in de SCSp kwalificeren bij X als een middellijk gehouden lucratief belang in de zin van artikel 3.92b van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Naast X participeren managers uit andere landen in de SCSp.
Door de inwerkingtreding van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen (WFKR) zal de open cv vanaf 1 januari 2025 voor de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 niet meer als lichaam en de participatie niet meer als aandeel worden beschouwd. Omdat in meerderheid managers uit andere landen participeren, is het niet opportuun om de vennootschappelijke structuur te wijzigen enkel ten behoeve van X. Van het overgangsrecht, met name de quasi-fusiefaciliteit van artikel XII WFKR, zal om die reden geen gebruik worden gemaakt.
De structuur kan als volgt worden weergeven:
Standpunt fiscus
De verkoop van een targetvennootschap op of na 1 januari 2025 door een private equity-fonds in de vorm van een cv of een daarmee vergelijkbare buitenlandse rechtsvorm leidt in beginsel tot een belastbaar resultaat uit lucratief belang op grond van artikel 3.95b, tweede lid, Wet IB 2001, oordeelt de kennisgroep van de fiscus. Mogelijk kan op grond van goed koopmansgebruik geconcludeerd worden dat voor X nog geen sprake is van een belastbaar voordeel uit lucratief belang. Dat is afhankelijk van de feitelijke situatie in het individuele geval.
Een nadere beschouwing van de fiscus over het standpunt vind je hier.