Tot dat oordeel komt het College van Beroep voor het bedrijfsleven in een zaak die een van de twee vennoten van het kantoor had aangespannen. De KvK heeft in het kader van haar onderzoeksplicht geen oordeel geveld over de civielrechtelijke feiten maar slechts een inschatting daarvan gemaakt. Bij gerede twijfel maakt de KvK de inschrijving van de opgave ongedaan en is dus niet gehouden om daarvoor het oordeel van de civiele rechter af te wachten.
Ontbinding
Het administratie- en belastingadvieskantoor werd gedreven via een vof met twee vennoten. Een van de twee vennoten deed op een bepaald moment een opgave bij de KvK van de ontbinding van de gezamenlijke vof en de overdracht van de onderneming aan een derde. Middels een inschrijvingsbesluit schreef de KvK de opgave in het handelsregister in, maar de andere vennoot maakte daar bezwaar tegen op grond van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van het Handelsregisterbesluit 2008 (Hrb).
Bezwaar gegrond
Het bezwaar werd gegrond verklaard en de KvK besloot tot ongedaanmaking van de inschrijving in het handelsregister vanwege gerede twijfel over de juistheid van de opgave. De KvK legde aan haar gerede twijfel ten grondslag dat de vennoot geen stukken had overgelegd waaruit blijkt dat de vof met ingang van de opgegeven datum conform de vof-overeenkomst is ontbonden en dat de onderneming per die datum aan een derde is overgedragen.
Rechtszaak
De andere vennoot stapte daarop naar het College over de gegrondverklaring van het bezwaar. De vennoot voert aan dat de KvK de inschrijving van haar opgave in het handelsregister ten onrechte ongedaan heeft gemaakt. De KvK lijkt mee te gaan in de stelling van de andere vennoot dat de vennoot die naar het College stapte heeft gefraudeerd bij het indienen van de formulieren bij de KvK ten behoeven van de opgave. De vennoot voert verder onder meer aan dat de KvK haar bevoegdheid te buiten gaat door een oordeel te geven over de onderliggende civielrechtelijke feiten in plaats van het oordeel van de civiele rechter hierover af te wachten. Daarom zou het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en onvoldoende zijn gemotiveerd.
Oordeel College
Het College ziet zich voor de vraag gesteld of de KvK bij het bestreden besluit op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat gerede twijfel bestaat ten aanzien van de juistheid van de opgave van de vennoot. De KvK heeft op grond van artikel 4, eerste lid, van het Hrb de plicht te onderzoeken of de opgave afkomstig is van iemand die tot het doen ervan bevoegd is en of de opgave juist is. De KvK weigert op grond van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van het Hrb tot inschrijving van de opgave over te gaan indien zij gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave.
De KvK gaat als beheerder van het handelsregister alleen over de inschrijvingen in dat register. In het kader van de heroverweging van het inschrijvingsbesluit diende de KvK de juistheid van de door de vennoot gedane opgave te onderzoeken. Hierbij diende de KvK een inschatting te maken van civielrechtelijke feiten, waarbij het definitieve oordeel daarover is voorbehouden aan de civiele rechter. Het is de taak van het College om te beoordelen of het door de KvK gedane onderzoek hiervoor voldoende is geweest (zie de uitspraak van het College van 17 oktober 2023, ECLI:NL:CBB:2023:584, onder 4.2).
De KvK heeft in het kader van haar onderzoeksplicht, anders dan de vennoot stelt, geen oordeel geveld over de civielrechtelijke feiten maar slechts daarvan een inschatting gemaakt. Het College is van oordeel dat de KvK de juistheid van de opgave van de ontbinding administratie- en belastingadvieskantoor en de overdracht van de onderneming aan de derde voldoende heeft onderzocht De KvK heeft partijen de kans gegeven om documenten in te dienen met betrekking tot de ontbinding van de vennootschap en de overdracht van de onderneming. De KvK twijfelt aan de juistheid van de opgave, omdat de vennoot die naar het College stapte geen bewijsstukken heeft ingediend waaruit blijkt dat de vennootschap is ontbonden en de onderneming is overgedragen. Bovendien spreken een e-mail van die vennoot en een reactie daarop van de toenmalige gemachtigde van de andere vennoot de ontbinding tegen, en blijkt de ontbinding ook niet uit een vonnis van de rechtbank Gelderland. Het College oordeelt dat de KvK op goede gronden gerede twijfel heeft geuit over de juistheid van de opgave. Stukken die de vennoot later in de beroepsprocedure heeft ingebracht, zijn niet meegenomen in de eerdere beoordeling door de KvK, en dus niet relevant voor deze zaak. Verder wordt door het College ook geen aandacht besteed aan de discussie over het wel of niet frauderen met formulieren, omdat dit niet de basis was voor de twijfel de KvK.
De KvK maakt bij gerede twijfel de inschrijving van de opgave ongedaan en is dus niet gehouden om daarvoor het oordeel van de civiele rechter af te wachten, oordeelt het College. De KvK heeft in de voorliggende zaak in het kader van de heroverweging met betrekking tot de juistheid van de opgave het oordeel van de civiele rechter in de bodemprocedure terecht niet afgewacht, omdat een van de vennoten hier niet mee heeft ingestemd. Uit artikel 7:10, vierde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht volgt immers dat de KvK de behandeling van het bezwaarschrift slechts met instemming van de indiener, in dit geval die vennoot, kan aanhouden.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken van een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek, oordeelt het College. De KvK heeft de inschrijving van de opgave in het handelsregister dan ook terecht ongedaan gemaakt. Dat dit volgens de vennoot die naar het College stapte heeft geleid tot grote financiële gevolgen, maakt dit niet anders. Het beroep is ongegrond.
College van Beroep voor het bedrijfsleven, ECLI:NL:CBB:2024:656