Een BV ontvangt na een gevoerde civiele procedure met een andere BV een schadevergoeding van € 564.977,-. In zijn aangifte Vpb over 2012 heeft de BV een dotatie aan een voorziening opgenomen voor het ontvangen bedrag. Vóór het opleggen van de aanslag Vpb 2012 deelt de BV aan de inspecteur mee dat dit een schadeloosstelling betreft die de BV na jarenlang procederen heeft ontvangen. De inspecteur weigert bij het opleggen van de aanslag Vpb 2012 de dotatie aan een voorziening.
In beroep voert de BV aan dat het bedrag van € 564.977,- moet worden gedoteerd aan een investeringsreserve; de BV wil met dit bedrag nieuwe ondernemingsactiviteiten opstarten. Rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2021:5223) gaat ervan uit dat de BV een herinvesteringsreserve dan wel een voorziening wil vormen zoals bedoeld in artikel 3.54 van de Wet IB 2001.
Schadevergoeding voor lost VAR margin
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de BV niet aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op het vormen van een reserve in verband met het voornemen om nieuwe ondernemingsactiviteiten op te starten. De BV heeft geen bedrijfsmiddel verkocht, maar een schadevergoeding ontvangen voor ‘lost VAR margin’, wat neerkomt op gemiste omzet. In zo’n geval kan dan niet op grond van artikel 3.54 van de Wet IB 2001 een herinvesteringsreserve worden gevormd. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat voldaan wordt aan het vormen van een voorziening op grond van de daarvoor geldende eisen.
In bezwaar claimt de BV een aftrek van een bedrag van € 125.000,- omdat zij dit bedrag aan haar dga verschuldigd zou zijn in verband met in de loop der jaren door hem voor de BV betaalde kosten. De rechtbank overweegt dat de BV geen enkel objectief controleerbaar bewijs heeft aangeleverd om het maken van de bedoelde kosten, noch naar soort, noch naar omvang, noch naar toerekening aan het jaar 2012, te onderbouwen. De schriftelijke verklaringen daarover van de BV zijn daartoe onvoldoende.
Niet aannemelijk gemaakt dat voorraad incourant was
De BV claimt ook een aftrek van € 204.201 in verband met een voorraadpost. De BV stelt dat zij op basis van het vonnis, waaruit de ontvangen schadevergoeding is ontstaan, een betaling heeft moeten doen aan de BV die veroordeeld was tot het betalen van de schadevergoeding. De inspecteur had al geconstateerd dat op de (begin)balans van de BV (over het betreffende jaar) niet een voorraad is opgenomen die voor afwaardering in aanmerking komt. De rechtbank overweegt dat als bedoeld is dat sprake is geweest van een incourante voorraad, de BV niet aannemelijk heeft gemaakt dat die voorraad voor haar nominale waarde op haar balans was opgenomen zodat die voorraad niet ten laste van haar winst kan worden afgewaardeerd.
Tot slot claimt de BV een aftrek, dan wel verrekening van een verlies van € 175.000,-. Het uitgestelde verlies en de afspraken die daarover met de inspecteur zijn gemaakt blijken volgens de BV uit een brief van advocaat aan de dga. De inspecteur stelt dat overdracht van het verlies wettelijk niet mogelijk is en dat de BV niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inspecteur heeft toegezegd dat overdracht van het verlies mogelijk is. De rechtbank overweegt dat uit geen enkel stuk valt af te leiden dat sprake is van een bij de BV in 2012 te verrekenen liquidatieverlies. Verliezen van andere rechtspersonen zijn volgens de wet niet overdraagbaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de BV niet aannemelijk gemaakt dat bij haar het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat zij het gestelde verlies zou kunnen verrekenen.
Aanslag staat nog niet onherroepelijk vast
Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2012 van de dga van de BV is een bedrag van € 42.000,- als gebruikelijk loon in aanmerking genomen dat in aftrek op de winst komt. De inspecteur verklaarde dat als de aanslag IB/PVV 2012 van de dga onherroepelijk zou hebben vastgestaan, dat dan € 42.000,- in aftrek zou komen bij de BV. De reden dat de inspecteur dit nu niet toestaat is dat de aanslag IB/PVV 2012 nog niet onherroepelijk vaststaat.
De rechtbank overweegt dat de inspecteur de bijtelling van het gebruikelijk loon kennelijk zelf terecht vindt. Hij heeft de aftrekbaarheid van dit bedrag bij de BV als zodanig niet betwist maar zelfs erkend. De enige reden dat de inspecteur de aftrek niet toelaat is dat de aanslag IB/PVV 2012 nog niet onherroepelijk vast staat. Naar het oordeel van de rechtbank is dat echter geen grond om de aftrek te kunnen weigeren. De belastbare winst van de BV over 2012 moet daarom worden verminderd in verband met de bijtelling van genoemd gebruikelijk loon.
Beroep op interne compensatie
Als de aanslag Vpb 2012 moet worden verlaagd, beroept de inspecteur zich op interne compensatie. De BV heeft naar de mening van de inspecteur ten onrechte, een bedrag van € 6.882,- aan representatiekosten afgetrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de BV tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat zij voor aftrek in aanmerking komende representatiekosten heeft gemaakt. Er is namelijk geen enkel objectief verifieerbaar bewijs overgelegd.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2023:1713) onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de uitspraken. Het hof oordeelt dat de BV in hoger beroep in dit kader geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2024:1710