Een gepensioneerde man is geboren in 1943 en geniet in de jaren 2018 en 2019 een AOW-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en pensioenuitkeringen van Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW). De Belastingdienst heeft inlichtingen waarin is vermeld dat de man in 2018 een AOW-uitkering van € 10.343,- en in 2019 van € 10.683,- heeft ontvangen. De SVB heeft op deze uitkeringen geen loonheffing ingehouden.
Over de pensioenuitkeringen van de man bij PFZW heeft de Belastingdienst informatie ontvangen dat de man in 2018 € 25.008,-aan pensioen heeft ontvangen waarop € 4.863,-aan loonheffing is ingehouden. Over 2019 heeft de man aan pensioen € 25.008,- ontvangen en daar is € 4.748 aan loonheffing ingehouden.
Teveel loonheffing aangegeven
In zijn aangifte IB/PVV over 2018 geeft de man een bedrag van € 4.863,- als ingehouden loonheffing aan én een bedrag van € 1.150,-. In zijn aangifte over 2019 geeft hij een bedrag van € 4.748,- aan én een bedrag van € 609,-. Bij het opleggen van de definitieve aanslagen over 2018 en 2019 wijkt de inspecteur af van de ingediende aangiften door de ingehouden loonheffing te corrigeren met een bedrag van € 1.150,- voor 2018 en met een bedrag van € 650,- voor het jaar 2019.
In het geschil dat wordt behandeld voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant en in hoger beroep voor het hof ’s-Hertogenbosch wordt beoordeeld of de aanslagen 2018 en 2019 tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld, of de inspecteur een onderzoek dient in te stellen bij de inhoudingsplichtige en of sprake is van een schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De man vindt dat de loonheffing van PFZW tot een te laag bedrag is vastgesteld omdat hij van die instantie eigenlijk een hoger bedrag aan pensioen had moeten ontvangen. Om die reden had PFZW ook een hoger bedrag aan loonheffing bij hem moeten inhouden. Het hof overweegt dat de bedragen aan ingehouden loonheffing waar de inspecteur voor de jaren 2018 en 2019 in de aanslagen rekening mee heeft gehouden, aansluiten bij de van SVB en PFZW ontvangen informatie. Uit die informatie volgt namelijk dat door de SVB geen loonheffing is ingehouden en door PFZW € 4.863 voor 2018 en € 4.748 voor 2019 aan loonheffing is ingehouden.
Daadwerkelijk ingehouden loon heffing
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat in de aanslagen in dit geval slechts rekening kan worden gehouden met verrekening van de loonheffing voor zover de loonheffing daadwerkelijk op het loon is ingehouden. Loonheffing die mogelijk ingehouden had móeten worden, maar niet daadwerkelijk is ingehouden, kan in dit geval niet als ingehouden loonheffing worden aangemerkt. Er is daarom geen aanleiding om de ingehouden loonheffing van PFZW tot een hoger bedrag te verrekenen in de aanslag IB/PVV 2018.
Aan het verzoek van de man om de inspecteur op te dragen een onderzoek in te stellen bij PFZW omdat deze volgens de man als inhoudingsplichtige onrechtmatig handelt door te weinig loonbelasting in te houden en af te dragen kan het hof geen gevolg geven. Net als de rechtbank is het hof daartoe ook niet bevoegd. Voor zover de man in dit verband een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft gedaan, merkt het hof op dat de man niet duidelijk heeft gemaakt waarin het verschil in behandeling tussen hemzelf en PFZW is gelegen en tot welke fiscale rechtsgevolgen dit moet leiden.
Onrechtmatig handelen
De man voert verder aan dat de inspecteur in de bezwaarfase tegen de aanslag IB/PVV 2018 onrechtmatig heeft gehandeld door een hoorverslag van het hoorgesprek op te maken, terwijl hij had verzocht om het opstellen van dat verslag achterwege te laten. De inspecteur heeft ter zitting toegelicht dat de man inderdaad tijdens het hoorgesprek heeft verzocht om van dat gesprek geen verslag op te maken, maar dat hij toen aan dat verzoek niet tegemoet is gekomen. Hij heeft in het gesprek aangegeven dat hij een wettelijke verplichting heeft tot het opstellen van een hoorverslag en dat hij het hoorverslag ook aan de man zou toesturen, zodat de man over alle op de zaak betrekking hebbende stukken beschikt.
De rechtbank en het hof zien, gelet op de toelichting van de inspecteur, geen aanleiding voor het oordeel dat de inspecteur met het opstellen en toezenden van het hoorverslag onrechtmatig of in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur tegenover de man heeft gehandeld.
Het hof heeft ook kennis genomen van de argumenten van de man waarin de man kortgezegd de inspecteur onrechtmatig handelen verwijt. Met die aangevoerde argumenten heeft de man naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt dat in de procedure sprake is van enig door de inspecteur geschonden algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of geschonden artikel uit een (Europese) Conventie. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, bestaat er geen recht op een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 Algemene wet bestuursrecht.
Misbruik van procesrecht
De inspecteur heeft tijdens de zitting het standpunt ingenomen dat de man al jaren procedeert over dezelfde punten, daarmee blijft doorgaan en daardoor misbruik van het procesrecht maakt ook al heeft de hoogste rechter hem op die punten in het ongelijk gesteld. Daarom zou de man in de ogen van de inspecteur de door de inspecteur gemaakte proces (reis) kosten moeten betalen.
Het hof overweegt dat het de man in beginsel vrij staat te procederen tegen de aan hem opgelegde aanslagen IB/PVV, ook als hij dat jaarlijks wenst te doen. Van de man mag dan wel worden verwacht dat hij deugdelijk onderbouwt waarom anders moet worden geoordeeld dan in de eerdere procedure(s) is gedaan. Ook mag van de man worden verwacht dat hij zijn (overige) stellingen concretiseert en daar waar nodig bewijs van die stellingen levert.
Het hof constateert dat de man tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 en 2016 gerechtelijke procedures heeft gevoerd. In die procedures hebben verschillende instanties, waaronder de Hoge Raad, een oordeel gegeven over de hoogte van de in die jaren ingehouden loonheffing. De nu door de man ingestelde procedures betreffen daarmee het derde en vierde jaar waarover hij tegen de ingehouden loonheffing procedeert.
Aan de inspecteur kan worden toegegeven dat onder bijzondere omstandigheden het jaarlijks procederen over dit punt zonder nadere onderbouwing of concretisering misbruik van procesrecht kan opleveren, Maar met twee procedures over eerdere jaren met enige tussentijd acht het hof voor de in geschil zijnde jaren de grens van misbruik van procesrecht nog niet bereikt.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, ECLI:NL:GHSHE:2025:1542
