De samenwerking tussen Countus en iBright begon in 2018, toen de eigenaar van een eenmanszaak een overeenkomst sloot met Countus voor de boekhouding en belastingaangiften. Na de oprichting van iBright B.V. Omstreeks 2021 ging de eenmanszaak op in iBright en werden nieuwe prijsafspraken gemaakt. In een e-mail van 22 september dat jaar gaf Countus vaste tarieven door voor onder meer kwartaaladministratie, jaarrekening en belastingaangiften. Het jaarbedrag kwam uit op € 2.850. Toen iBright in 2022 een formele opdrachtbevestiging ondertekende met algemene voorwaarden, werd daarin gesproken over uurtarieven.
Splitsing
In 2023 besloot iBright per 2024 van boekhouder te veranderen. Countus verzorgde nog de btw-aangifte over het vierde kwartaal van dat jaar, maar stuurde ook diverse andere facturen, tot ongenoegen van iBright. Het softwarebedrijf vroeg om splitsing van een grote eindfactuur en meer duidelijkheid over de onderbouwing, maar Countus volstond met toelichtingen en stuurde geen aangepaste facturen, maar wel enkele aanmaningen, die iBright slechts gedeeltelijk betaalde.
Uurtarief?
En zo stonden beide bedrijven onlangs voor de rechter. Countus vorderde € 6.907,82, een bedrag van € 542,32 aan wettelijke handelsrente en een bedrag van €1.448,44 aan buitengerechtelijke kosten, een en ander vermeerderd met de wettelijke handelsrente en de proceskosten. Volgens iBright golden de vaste prijzen uit 2021 en niet de uurtarieven. Het bedrijf wilde wel betalen voor de kosten en werkzaamheden die volgens de prijsafspraken verricht waren, maar dat kon volgens iBright alleen als Countus deze werkzaamheden apart op de factuur zette en op tijd had gefactureerd. Voor extra werkzaamheden had Countus vooraf moeten waarschuwen en niet achteraf moeten factureren, aldus iBright.
Countus in het gelijk
De kantonrechter stelde iBright hierin grotendeels in het gelijk. De prijsafspraken van september 2021 moesten de basis zijn voor de werkzaamheden, tenzij er sprake was van extra opdrachten waarvoor geen tarief was afgesproken. Vervolgens werden alle facturen afzonderlijk beoordeeld. In totaal wees de kantonrechter een bedrag van € 4.643,23 inclusief btw toe aan het accountantskantoor. Daarnaast kende de kantonrechter wettelijke handelsrente toe vanaf het moment dat iBright te laat was met betalen alsmede buitengerechtelijke incassokosten, maar het geëiste bedrag van ruim 1.400 euro werd gematigd naar € 696,48. Volgens de rechter was het hogere bedrag niet redelijk. Omdat iBright grotendeels in het ongelijk werd gesteld, moet het bedrijf ook de proceskosten dragen. Die bedragen ruim € 1.400, waaronder griffierecht en het salaris van de gemachtigde van Countus.
Lees hier de uitspraak.
