Drie broers zijn de kinderen van een vader en moeder die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De moeder overlijdt in 2013 en de vader in 2014. De vader en een van zijn drie zoons ging met ingang van 1 mei 1989 een overeenkomst van maatschap aan met als doel het uitoefenen van een akkerbouwbedrijf. De vader brengt in de maatschap het door hem uitgeoefende akkerbouwbedrijf in en het gebruik en genot van het onroerend goed (o.a. percelen landbouwgrond) en van de pachtrechten die hij destijds had.
In november 1998 en december 2004 wijzigen de vader en de zoon die het bedrijf gaat overnemen de maatschapsovereenkomst en vervangen ze de inbreng in gebruik en genot van de bedrijfsgebouwen en landerijen door een pachtovereenkomst. Op 1 mei 2010 wordt de maatschap ontbonden en de zoon zet het bedrijf voort. In een notariële akte worden alle activa van de maatschap aan de overnemende zoon toegedeeld onder de verplichting om alle schulden van de maatschap over te nemen.
Afstand om niet van overnamesom
In die akte verkoopt de vader en draagt hij alle registergoederen behorend tot het akkerbouwbedrijf (het erfperceel met opstallen, de woning en percelen cultuurgrond en landbouwgrond) over aan de zoon die het bedrijf voortzet. Daartoe behoren ook de aandelen Avebe, het bietenquotum en de toeslagrechten. De overnamesom die de zoon aan zijn vader moet betalen is € 1.705.387-, waarvan € 215.000,- voor de koopsom van de woning is.
In de notariële akte van december 2010 doet de vader afstand om niet van zijn recht op betaling van € 1.490.387,- en van € 100.000,- van de koopsom van de woning. De verplichting van de zoon om het resterende deel van € 115.000,- van de koopsom van de woning te betalen, is in de akte omgezet in een schuld uit geldlening die bij schenkingsverklaring van 5 januari 2011 wordt kwijtgescholden. Vanaf 1 oktober 1993 tot en met 30 december 2010 woont de zoon met zijn gezin in de woning zonder hiervoor een vergoeding te betalen.
Overnemende zoon onterfd in testament ouders
Na het overlijden van de moeder in 2013 wordt duidelijk dat zij in haar testament van 2011 de zoon die het bedrijf zal overnemen heeft onterfd en haar man en de andere twee broers tot erfgenamen heeft benoemd. Bij het overlijden van de vader in 2014 blijkt uit zijn testament van 2011 dat hij de overnemende zoon ook heeft onterfd en de andere twee broers als zijn enige erfgenamen heeft achtergelaten.
Na het overlijden van vader en de afwikkeling van de nalatenschap ontvangen de twee broers een bedrag van € 49.603,50. De broer die het bedrijf overneemt doet afstand van zijn aanspraak op de legitieme portie inzake de nalatenschap van zijn ouders. De twee broers maken tijdig aanspraken op de legitieme portie in de nalatenschap van hun vader. In een rechtszaak voor de rechtbank Noord-Nederland die de twee broers aanspannen tegen hun broer die het bedrijf zal overnemen vorderen de twee broers € 478.075,40 van hem, uit te betalen aan ieder van de twee broers, omdat zij menen aangetast te zijn in hun legitieme rechten door giften van de vader aan hun broer.
Sprake van een gift bij overname
De rechtbank wijst de vordering van de twee broers voor een deel toe. De rechtbank veroordeelt de broer die het bedrijf overneemt tot de betaling van € 199.224,83 aan ieder van de twee broers. De overnemende broer gaat in hoger beroep bij gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en vordert dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en de vorderingen van de broers alsnog worden afgewezen. In een tussenarrest oordeelt het hof dat de broer een bedrag van € 251.238,85 aan ieder van zijn broers moet betalen. In haar oordeel overweegt het hof dat bij de kwijtschelding van de overnamesom, de koopsom voor de woning en de aandelen Avebe sprake is geweest van een gift. De broer stelt incidenteel cassatie in; de twee broers gaan principaal in cassatie.
Volgens de twee broers is het verpachten van de percelen grond en het overeenkomen van een overnamebeding van deze percelen een gift van vader aan de overnemende zoon en is hij ten koste van hun vader verrijkt. De broer betwist dat sprake is van een gift en hij bestrijdt uitdrukkelijk dat het vader erom ging om hem te bevoordelen. Het uitgangspunt van zijn vader was evident om het bedrijf aan hem over te dragen op zodanige wijze en onder zodanige voorwaarden dat dit bedrijf op rendabele wijze kon worden voortgezet.
Geen bevoordelingsbedoeling
De Hoge Raad is van oordeel dat het verpachten van de grond en het overeenkomen van een overnamebeding rechtshandelingen zijn waarin een gift besloten kan liggen maar dat deze rechtshandelingen de broer weliswaar hebben verrijkt ten koste van het vermogen van de vader, maar dat niet vast is komen te staan dat de vader hierbij een bevoordelingsbedoeling had.
Voor het gebruik van de woning die eigendom was van de vader heeft de (overnemende) broer volgens zijn twee broers geen huurovereenkomst gesloten of een vergoeding afgesproken. De broers stellen dat sprake is van een gift. Hun broer is volgens hen ten koste van het vermogen vader verrijkt doordat hij de woning in gebruik had, zonder daarvoor huur of een vergoeding te betalen, terwijl vader is verarmd doordat hij geen rendement over zijn bezit ontving.
De Hoge Raad oordeelt dat het onbegrijpelijk is dat het hof onvoldoende gemotiveerd heeft beslist dat het kosteloos gebruik van de woning door de broer geen gift is omdat niet is gebleken van een bevoordelingsbedoeling van de vader. Aangezien de woning de facto een bedrijfswoning is, moet het kosteloos gebruik ervan, net als de overname dan wel de toebedeling van (andere) bedrijfsonderdelen, betrokken worden bij de berekening van de legitieme portie. Dit zou te meer gelden nu de kwijtschelding van de koopsom van de woning wel bij de berekening van de legitieme portie is betrokken.
Kosteloos gebruik woning
De Hoge Raad is echter van oordeel dat de kwijtschelding van de koopsom en het kosteloos gebruik van de woning van elkaar te onderscheiden kwesties zijn. Ten aanzien van ieder van deze onderwerpen zal een bevoordelingsbedoeling van de vader vastgesteld moeten worden. Omdat de broer uitdrukkelijk heeft betwist dat de vader de intentie had hem te bevoordelen en dit ook heeft toegelicht, en de twee broers geen voldoende specifiek en relevant aanbod hebben gedaan om te bewijzen dat de vader een bevoordelingsbedoeling had, kan het oordeel van het hof over het kosteloos gebruik van de woning hoe dan ook in stand blijven. Naar het oordeel van de Hoge Raad heeft het hof terecht geoordeeld dat de bevoordelingsbedoeling van de vader niet kan worden afgeleid uit, slechts, de verrijking en verarming.
Het hof heeft eerder overwogen dat de giften die vader heeft gedaan, geheel aan hem worden toegerekend, ook al was hij getrouwd in gemeenschap van goederen. De broer stelt dat de giften voor de helft aan (de nalatenschap van) moeder moeten worden toegerekend, omdat zij ten laste zijn gekomen van de huwelijksgemeenschap van vader en moeder. Verder overweegt het hof dat de moeder aan de vader in de notariële akte van 30 december 2010 toestemming, op voet van artikel 1:88 BW, heeft gegeven voor alle rechtshandelingen van vader in die akte, dus ook voor de kwijtschelding van de overnamesom en de koopsom van de woning voor een deel van € 100.000,-. Naar het oordeel van het hof maakt die toestemming haar niet tot schenker, maar bevestigt juist dat de schenkingen alleen door vader zijn gedaan.
Formele tenaamstelling is niet relevant
Volgens de broer is het onjuist te stellen dat de giften die de vader heeft gedaan geheel aan hem worden toegerekend, ook al was hij getrouwd in de wettelijke gemeenschap van goederen. Voor de toerekening van een gift is niet de formele tenaamstelling relevant maar wie in economische zin door de gift is verarmd. Verder moet in acht worden genomen aan welke echtgenoot de gift is toegerekend in het kader van de huwelijksvermogensrechtelijke verdeling van de gemeenschap. Verder zou beoordeeld moeten worden of, ondanks de formele tenaamstelling van de gift, uit de omstandigheden van het geval kan worden afgeleid dat de echtgenoten samen de gift hebben gedaan.
De Hoge Raad is van oordeel dat ten aanzien van de schuld uit geldlening van € 115.000,- de vader en de moeder als schenkers enerzijds en de zoon als begiftigde anderzijds een schenkingsverklaring hebben ondertekend. Uit deze verklaring blijkt dat de vader en de moeder als schenkers volledige kwijtschelding van de schuld uit geldlening van € 115.000,- hebben verleend aan hun opvolgende zoon als begiftigde.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof heeft verzuimd te onderzoeken dat de schenking van € 115.000,- aan de vader en de moeder moet worden toegerekend. Dit leidt ertoe dat bij de kwijtschelding van de schuld uit de geldlening van € 115.000,- ter zake van de koopsom voor de woning de schenking van dit bedrag slechts voor de helft aan de vader moet worden toegerekend. Het principale beroep is ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO) en verwijzing volgt naar hof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling.
Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2025:1238
