Een BV heeft één aandeelhouder die daarnaast ook de enige bestuurder is van de BV. De BV bezit een kunstcollectie van 82 werken die uit diverse schilderijen, tekeningen, een grafiek, video art en sculpturen bestaat. De collectie is nagenoeg geheel aangeschaft in de jaren 2004 tot en met 2009.
In 2009 start de Belastingdienst een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften Vpb van de BV over de jaren 2005 tot en met 2008. Voor de verzekering worden de schilderijen jaarlijks getaxeerd waarbij de getaxeerde waarde hoger ligt dan de aanschafwaarde. De inspecteur is van mening dat het niet mogelijk is om af te schrijven op de schilderijen omdat er gedurende de bezitsperiode geen waardedaling wordt verwacht.
Geen decoratieve functie schilderijen
De dga geeft tijdens het boekenonderzoek aan dat hij uit persoonlijke motieven schilderijen heeft aanschaft uit met name de Cobratijd. Een deel van de schilderijencollectie is aanwezig in het kantoorgedeelte van zijn woonhuis, de rest is in opslag. De schilderijen hebben binnen de onderneming geen decoratieve functie. In de tijd van het boekenonderzoek is er met betrekking tot de schilderijen geen sprake van een bedrijfsmatige activiteit wat volgens de dga in de toekomst zou kunnen wijzigen.
Op 19 december 2017 richt de BV een dochtervennootschap op waarbij de BV € 100,- op de aandelen stort en een bedrag van € 759.600,- aan de dochtervennootschap uitleent. Twee dagen later verkoopt de BV 43 schilderijen uit de collectie, voornamelijk van schilders uit de Cobra-periode aan de dochtervennootschap voor € 759.700.,-. De verkoopprijs is gebaseerd op het taxatierapport en door de verkoop realiseert de BV een boekverlies van € 907.145,-. De inspecteur weigert de aftrek van het boekverlies waarop de BV in beroep gaat voor de rechtbank Gelderland.
Geen zakelijk karakter collectie
Voorde rechtbank stelt de inspecteur dat de uitgaven voor de collectie geen zakelijk karakter hebben, omdat de uitgaven zijn ingegeven ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder. De BV stelt daar tegenover dat de uitgaven niet zijn ingegeven ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder, omdat de BV overtollig vermogen in kunst als beleggingsobject investeert. Ook de verkoop aan haar dochtervennootschap berust op zakelijke gronden.
De rechtbank stelt voorop dat de door een vennootschap gedane uitgaven alleen dan geen zakelijk karakter hebben, en dus niet ten laste van de winst kunnen worden gebracht, als en voor zover zij zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder. Als in geschil is of de ondernemer een bepaalde uitgave heeft gedaan om de zakelijke belangen van de onderneming te dienen of (ook) ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder, overschrijdt de rechter de grenzen van zijn taak niet door de werkelijke aard van de uitgaven te beoordelen.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt moet zijn dat uitgaven die door een vennootschap zijn gedaan een zakelijk karakter hebben. Alleen uitgaven die zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder zijn onzakelijk met als gevolg dat ze niet ten laste van de winst kunnen worden gebracht. Een inspecteur moet dit aannemelijk maken.
De rechtbank overweegt verder dat de dga als bestuurder van de BV de collectie heeft aangeschaft. De collectie bevat met name kunst uit de Cobraperiode, waarvoor hij een persoonlijke voorkeur heeft. De kunst heeft binnen de onderneming geen enkele, en dus ook geen decoratieve functie. Voor zover de kunst niet in opslag is, is het aanwezig in het kantoorgedeelte van het woonhuis van de dga.
Uitsluitend bepaald deel verkocht om boekverlies te realiseren
Na 2009 is vrijwel geen nieuwe kunst aangeschaft en tot aan de verkoop aan de dochtervennootschap is door de BV geen activiteit verricht ter zake van de collectie. Bij de zitting is gebleken dat de BV geen administratie, waaronder een overzicht van de waardeontwikkeling, met betrekking tot de collectie heeft bijgehouden. Bij de zitting is ook vast komen te staan dat uitsluitend dat deel van de collectie aan de dochtervennootschap is overgedragen waarvan de getaxeerde waarde lager was dan de boekwaarde. De gemachtigde van de BV verklaarde hierover dat alleen dit deel is verkocht en deze fiscale weg is bewandeld, omdat dan een boekverlies kon worden gerealiseerd.
De rechtbank leidt hier uit af dat de BV alleen kunst heeft aangekocht waar haar dga een persoonlijke voorkeur voor heeft. Deze kunst is, voor zover het niet is opgeslagen, alleen aanwezig in het kantoorgedeelte van het woonhuis van de dga. De kunst vervult geen enkele functie binnen de onderneming van de BV. Dit is na 2009 niet gewijzigd, omdat de BV zich tot de taxatie in 2017 niet bezig heeft gehouden met de waardeontwikkeling van de aangekochte kunst. Om deze reden is niet aannemelijk dat de kunst op een later moment wel een functie binnen de onderneming van de BV is gaan vervullen.
Aankoop kunst ter bevrediging van persoonlijke behoefte dga
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dit ook uit de overdracht aan de dochtervennootschap. Het doel hiervan was om een boekverlies te realiseren, omdat alleen die kunstwerken zijn overgedragen waarvan de getaxeerde waarde lager was dan de boekwaarde. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de kunst is aangekocht ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de dga. Het gevolg hiervan is dat het boekverlies op de overgedragen kunst niet in aftrek op de winst kan worden gebracht.
Omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat de kunst is aangekocht ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de dga is niet meer relevant of de transactie tussen de BV en de dochtervennootschap ook op zakelijke gronden is verricht. Met het oordeel van de rechtbank staat namelijk vast dat het boekverlies niet aftrekbaar is. Het beroep van de BV moet daarom ongegrond worden verklaard.
Rechtbank Gelderland, ECLI:NL:RBGEL:2025:7610
