De eerste twee maanden van 2017 heeft de vermogensrendementsheffing van box 3 weer een aantal keren het fiscale nieuws gehaald: een stuk of wat rechtbankuitspraken en daarnaast vragen in de Tweede Kamer. In dit artikel worden deze actualiteiten op een rij gezet. Is de belastingheffing in box 3, uitgaande van een fictief rendement, in strijd met het fundamentele recht op eigendom? De rechter vindt voorlopig van niet.
De Hoge Raad over box 3 in 2010 en 2011
Voor veel spaarders en defensieve beleggers is box 3 momenteel een doorn in het oog. De belastingdruk is immers vaak hoger dan de huidige rentes. Populisten noemen het onteigening of legale diefstal, de Advocaat- Generaal betitelt het liever als een ‘confiscatoire heffing’. Reden voor een aantal belastingplichtigen om de gang naar de rechter te maken met de vraag of box 3 in
strijd is met het fundamentele recht op eigendom. Helaas voor hen heeft de Hoge Raad inmiddels geoordeeld dat dit voor de vermogensrendementsheffing in 2010 en 2011 niet het geval is. ‘Dit stelsel zou slechts dan in strijd komen met artikel 1 van het EP indien zou komen vast te staan dat het destijds door de wetgever voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van 4% voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is en belastingplichtigen, mede gelet op het toepasselijke tarief, zouden worden geconfronteerd met een buitensporig zware last. Dit een en ander is in dit geding niet gesteld of gebleken.’
De proefprocedures over de jaren 2013, 2014 en 2015
In combinatie met de verder gedaalde rente waren deze arresten voldoende aanleiding voor de Bond voor Belastingbetalers om ten strijde te trekken tegen wat zij een ‘Fantasiebelasting’ noemt. Hun oproep om bezwaar te maken tegen box-3-aanslagen vond veel gehoor. Zodanig dat de staatssecretaris van Financiën genoodzaakt werd het aan te wijzen als een massale bezwaarprocedure als bedoeld in artikel 25a AWR. Indienen van bezwaar was hierna niet meer nodig. De Bond voor Belastingbetalers is vervolgens een aantal proefprocedures gestart waarin inmiddels door diverse rechtbanken uitspraak is gedaan. Niet erg onverwacht is in alle procedures, onder verwijzing naar voornoemde overweging van de Hoge Raad, het beroep ongegrond verklaard. Telkens komt terug dat het forfaitair rendement wordt bepaald op basis van een langetermijnrendement. Niet voldoende is dat in een specifiek jaar het rendement lager is dan het forfaitaire. Daarnaast geven de rechtbanken aan dat het forfaitair rendement niet uitsluitend is gebaseerd op spaargelden en staatsobligaties, maar dat ook andere beleggingscategorieën zijn meegewogen. Al met al wordt de forfaitaire 4% toelaatbaar geacht binnen de ruime beoordelingsmarge die de wetgever hiervoor heeft. Uiteraard gaat de Bond voor Belastingbetalers in hoger beroep tegen deze uitspraken, waarschijnlijk via sprongcassatie direct naar de Hoge Raad. Kijkend naar de eerdere arresten lijkt mij de kans echter zeer gering dat de Hoge Raad nu plotseling anders beslist.
Wijzigingen box 3 vanaf 2017
Met ingang van dit jaar is box 3 aangepast. Naast alle maatschappelijke weerstand tegen box 3 was dit ook noodzakelijk. De Hoge Raad overwoog in voornoemd arrest van 2016 namelijk : ‘Indien deze onhaalbaarheid (van 4% aan rendement, (toevoeging JK)) duidelijk zou worden en de wetgever ervoor kiest uit te blijven gaan van een forfaitair rendement, mag van hem worden verlangd dat hij de regeling aanpast teneinde de beoogde benadering van de werkelijkheid te herstellen.’ Hiermee volgde de Hoge Raad het advies van de Advocaat-Generaal: ‘een directe ingreep van de rechter ligt niet direct voor de hand, daar daarbij rechtspolitieke keuzes moeten worden gemaakt die niet aan de rechter zijn. Wel kan de Hoge Raad in de onderhavige zaak zo nodig aankondigen in de toekomst in te grijpen (prospective overruling).’
Vanaf dit jaar is de hoogte van het forfaitair rendement afhankelijk gemaakt van de omvang van het box 3-vermogen. Hoe groter het vermogen, hoe meer risico kan worden genomen en hoe hoger het rendement. In de eerste schijf van box 3 tot € 100.000 (inclusief vrijstelling) geldt de fictie dat het vermogen voor twee derde uit spaargelden bestaat en één derde uit een forfaitaire beleggingsmix. Boven € 1.000.000 aan vermogen wordt uitsluitend belegd. Het rendement voor de verschillende categorieën wordt vervolgens als volgt vastgesteld: • spaargelden: gemiddelde rendement over 3-maandsdeposito’s over de afgelopen 5 jaar;
- aandelen: 15-jaars gemiddelde MSCI-index Europe
- OG: 15-jaarsgemiddelde CBS-prijsindexcijfer bestaande koopwoningen;
- obligaties: 15-jaarsgemiddelde kapitaalmarktrentevoet jongste NL 10-staatsobligatie.
In mijn family office-praktijk besteden we veel aandacht aan het vergelijken van effectenportefeuilles met het marktrendement. Hoewel het definiëren van de ‘markt’ altijd discutabel is, komt die definitie van box 3 totaal niet overeen met wat wij hieronder verstaan. Waarom namelijk alleen Europese aandelen en niet wereldwijd en waarom voor vastgoed alleen maar koopwoningen? Daarnaast klopt de samenstelling van indexen theoretisch evenmin. Daar waar de aandelenindex zowel koerswinst als dividendinkomsten bevat, geldt voor vastgoed uitsluitend de waardeontwikkeling zonder rekening te houden met huurinkomsten. Voor obligaties wordt daarentegen juist alleen naar inkomen, het effectief rendement, gekeken en dan te bedenken dat de kapitaalrente vorig jaar negatief was, terwijl het jaarrendement op staatsobligaties uiteindelijk rond 3,5% lag. Wanneer de rente daalt, stijgen obligaties immers in waarde.
Toekomst box 3
De vraag blijft natuurlijk of de Hoge Raad de wijzingen in box 3 toereikend vindt. De Bond voor Belastingbetalers kan hoop putten uit voornoemd arrest van 2015. Hierin stelde de Hoge Raad namelijk een opstapeling van forfaits, de leegwaarderatio voor verhuurde wonin
gen, buiten werking, zodra de fictie meer dan 10% afwijkt van de werkelijke waarde. Ook de aangepaste box 3 gaat uit van een opstapeling van forfaits: een fictieve beleggingsmix in combinatie met een forfaitair rendement. Kanttekening hierbij is wel dat het in het arrest niet om een wetgeving ging, maar om delegatiewetgeving van een uitvoeringsbesluit.
De staatssecretaris van Financiën heeft in ieder geval alle vertrouwen in de houdbaarheid van de gewijzigde box 3. In antwoorden op Kamervragen geeft hij aan de forfaitaire rendementen zeker haalbaar te achten. Ik, daarentegen, vraag het me af. Op grond van gemiddelde jaarrendementen die private banks de komende 10 jaar verwachten, betekent dit namelijk een belegging in aandelen van zo’n 75% van het totaal, terwijl de beleggingsmix van box 3 uitgaat van slechts 28%. Toch geloof ik niet dat de Hoge Raad het aandurft om de vermogensrendementsheffing buiten werking te plaatsen. Waarschijnlijk ontbreekt de moed om zo ver te gaan en op de stoel van de wetgever plaats te nemen. Bovendien, voordat de vermogensrendementsheffing over 2017 tot aan de Hoge Raad is uitgeprocedeerd, zijn we een aantal jaren verder. Tegen die tijd zal de belastingheffing in box 3 waarschijnlijk opnieuw zijn gewijzigd. De aanpassingen van dit jaar zijn in de ogen van het kabinet slechts een tussenstap. Het belasten van het werkelijke rendement is het uiteindelijke doel. Hiervoor zijn drie systemen geschetst die een balans moeten vinden tussen een rechtvaardiger heffing over het werkelijk rendement versus uitvoerbaarheid en voorkomen van belastingontwijking. Moeilijke keuzes derhalve, een ‘hete aardappel’ die het huidige kabinet heeft overgegooid naar haar opvolgers.
Drs. J.J.A. Knol is directeur en eigenaar van O4 & Partners Private Office en werkzaam als family officer/vermogensregisseur. Hij begeleidt een aantal vermogende (oud-)ondernemers bij het beheren en aansturen van hun vermogen. Hij fungeert als sparringpartner over de strategie, zowel zakelijk als privé, en onderhoudt namens cliënten de contacten met banken, accountants en andere adviseurs.
Dit artikel is ook verschenen in het maartnummer van het kwartaalblad Accountancy Vanmorgen. Voor een abonnement: klik hier. Wilt u meer weten over dit onderwerp? Volg dan de cursus “Vermogen in Box 2 en 3 in 2017: wat te doen met de afkoopsom pensioen?”.