De Belastingdienst heeft ten onrechte een navorderingsaanslag opgelegd aan een vrouw die samen met haar echtgenoot in een VOF een garagebedrijf runt. Dat heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in hoger beroep bepaald. Anders dan de fiscus oordeelt het hof dat het samenwerkingsverband niet ongebruikelijk is en dat de vrouw daarom recht heeft op zelfstandigenaftrek en MKB-vrijstelling.
Het echtpaar is sinds 2006 samen eigenaar van de garage. Vanaf 2008 werkt de vrouw volledig in de onderneming, die nog twee werknemers telt. Over de winst uit onderneming (die voor 40% naar de vrouw gaat) heeft zij voor 2009 en 2010 de zelfstandigenaftrek in mindering gebracht.
Enkel de administratie
Na controle oordeelt de Belastingdienst dat er sprake is van een ongebruikelijk samenwerkingsverband. Reden daarvoor is onder meer dat de vrouw aangeeft “dat zij enkel de administratie verzorgt”. De accountant geeft desgevraagd aan dat er een groot aantal niet-ondersteunende werkzaamheden worden verricht, zoals het opstellen van offertes en beslissingen nemen over personeelsbeleid, investeringen en marketingactiviteiten. Daarmee neemt de inspecteur geen genoegen: “De werkzaamheden die de accountant niet ondersteunend noemt, zijn feitelijk bijna allemaal administratieve en/of receptiewerkzaamheden die ondersteunend zijn aan de hoofdwerkzaamheden. Het beslissen over personeelsbeleid zou niet ondersteunend kunnen zijn. Echter het is niet aannemelijk dat hier veel tijd mee gemoeid is.” De Belastingdienst stelt vast dat de werkzaamheden van de vrouw voor meer dan 70% ondersteunend van aard zijn en past een correctie toe.
Niet ongebruikelijk
De vrouw stapt naar de rechtbank Noord-Nederland. Die oordeelt in september vorig jaar dat haar werkzaamheden niet overwegend van ondersteunende aard zijn en dat zij daarom in aanmerking komt voor de berekende aftrek.
Het gerechtshof oordeelt nu in hoger beroep eveneens dat het urencriterium van toepassing is, maar volgt daarbij een andere redenering: alleen als de werkzaamheden hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn én het samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen ongebruikelijk is, kunnen de werkzaamheden niet meetellen voor het urencriterium. “Dit betekent dat voor de toepassing van het urencriterium voldoende is dat hetzij de werkzaamheden niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn, hetzij het samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen niet ongebruikelijk is.”
En dat laatste is het geval, zegt het hof: “Het hof acht het voldoende aannemelijk dat in autobedrijven als dat van belanghebbende en haar echtgenoot een samenwerkingsverband als dat tussen hen beiden, met een vergelijkbare winstverdeling en een vergelijkbare verdeling van de werkzaamheden, ook tussen niet-verbonden personen voorkomt. Daarom moet worden geoordeeld dat een samenwerkingsverband als dat tussen belanghebbende en haar echtgenoot tussen niet-verbonden personen niet ongebruikelijk is.”