Rechtbank Zeeland-West-Brabant is van oordeel dat een inspecteur terecht de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek heeft geweigerd van een fysiotherapeut die door een opleiding osteopathie met de overig gemaakte uren niet voldoet aan het urencriterium.
Een man is sinds 2012 fysiotherapeut en is in 2018 en 2019 in loondienst en verricht daarnaast werkzaamheden vanuit zijn eenmanszaak. Zijn werkgever heeft in genoemde jaren 1.668 uren als gewerkte uren aangegeven. In die jaren volgt de fysiotherapeut een opleiding osteopathie.
In zijn aangiften over 2018 en 2019 claimt hij een aftrek zelfstandigenaftrek en een verhoging daarvan omdat hij startend ondernemer is. In deze aangiften trekt hij ook een bedrag aan studiekosten en andere scholingsuitgaven af; voor 2018 een bedrag van € 6.011 en voor 2019 € 5.298.
Niet-ontvankelijk bezwaar
De inspecteur stelt de aanslag vast en weigert daarin de zelfstandigenaftrek en de verhoging daarvan. Het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV van 2018 verklaart hij niet-ontvankelijk en het bezwaar te zien als een (ongegrond) verzoek om ambtshalve vermindering. De bezwaren tegen de aanslag IB/PVV van 2019 bestempelt hij als ongegrond.
Wat betreft de bezwaartermijn inzake de aanslag IB/PVV 2018 stelt de rechtbank vast dat het bezwaar tegen de aanslag een week te laat is ingediend. In de verklaring van de fysiotherapeut dat hij op vakantie was en daarom het bezwaar niet tijdig heeft ingediend ziet de rechtbank geen aanleiding om de niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten op grond van artikel 6:11 Algemene wet bestuursrecht Awb.
Ook het argument dat hij dit nog nooit eerder bij de hand heeft gehad is voor de rechtbank onvoldoende reden voor het aannemen van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Wat het punt van de zelfstandigenaftrek betreft stelt de rechtbank dat op grond van artikel 3.76, eerste lid, Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) de zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet. Daaraan wordt voldaan indien de belastingplichtige gedurende het kalenderjaar ten minste 1.225 uren besteedt aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit hij winst uit onderneming geniet.
Uit een overgelegd urenoverzicht van de fysiotherapeut van de besteedde uren aan “Studie Antwerpen” en studie thuis” blijkt het om een studie osteopathie te gaan. Omdat hij zich wil blijven ontwikkelen en onderscheiden in zijn vak heeft hij de langjarige opleiding tot osteopaat gekozen om zijn reeds verworven vakkennis niet alleen op peil te houden maar toekomstgericht uit te breiden, zo stelt hij.
Studie-uren tellen niet mee voor urencriterium
De inspecteur betwist dat de uren die de fysiotherapeut aan de studie osteopathie heeft besteed meetellen voor het urencriterium. Hij stelt dat het geen werkzaamheden zijn die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming omdat osteopathie een andere beroepsdiscipline is dan fysiotherapie.
Hij wijst erop dat het beroep van osteopaat niet is opgenomen in het BIG-register, in tegenstelling tot het beroep van fysiotherapeut. Hij deelt de mening van de fysiotherapeut niet dat dat de bestaande ondernemingsactiviteit aan economische betekenis verliest indien de opleiding niet gevolgd zou zijn.
De rechtbank geeft aan dat de fysiotherapeut, op wie de bewijslast rust, aannemelijk moet maken dat de gevolgde opleiding is gericht op het verkrijgen of op peil houden van de vakbekwaamheid die nodig is om de onderneming te kunnen blijven uitoefenen.
De fysiotherapeut stelde dat de behandelingen door een fysiotherapeut enerzijds en een osteopaat anderzijds, weliswaar met een andere aanpak, gericht zijn op ‘de mobiliteit’ van de persoon die behandeld wordt.
Geen sprake van bedrijfs-en beroepskosten
De rechtbank is van oordeel dat met zijn enkele stelling de fysiotherapeut niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opleiding tot osteopaat zodanig samenhangt met zijn werkzaamheden als fysiotherapeut dat de aan de opleiding besteedde uren behoren tot zijn bedrijfs- en beroepskosten.
De fysiotherapeut gaf toe dat er is sprake van een andere aanpak en daarmee naar het oordeel van de rechtbank van verschillende beroepsdisciplines. Niet gesteld is, volgens de rechtbank, dat met de opleiding osteopathie een nieuwe onderneming is gestart.
Met de overige gemaakte uren in 2018 en 2019 voldoet de fysiotherapeut niet aan het urencriterium en daarom is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur terecht de zelfstandigenaftrek en de verhoging daarvan heeft geweigerd.