De Hongaarse fiscus hoeft aan een ondernemer geen BTW-vrijstelling te verlenen op grond van de daar geldende regeling voor kleine ondernemers. Hij heeft zich te laat geregistreerd en zijn inkomsten in eerste instantie niet aangegeven. Dat concludeert de advocaat-generaal van het Europese Hof van Justitie in antwoord op prejudiciële vragen van de Hongaarse rechter.
De zaak draait om Dávid Vámos, een verkoper van elektronische artikelen. Tussen 2007 en 2014 verkocht hij – naast zijn baan van meer dan 36 uur per week – op veilingsites 778 artikelen. Hij had zich niet geregistreerd als belastingplichtige en deed geen aangifte van zijn inkomen uit deze verkopen. Bij een controle door de belastingdienst liep hij tegen de lamp, wat hem op een boete kwam te staan. In 2014 registreerde hij zich als BTW-plichtige en opteerde hij voor de in Hongarije geldende BTW-vrijstellingsregeling voor kleine ondernemers.
Een tweede controle door de fiscus leidde tot een nieuwe boete in verband met nog af te dragen BTW. Daarnaast oordeelde de belastingdienst dat Vámos niet met terugwerkende kracht van de vrijstellingsregeling gebruik kon maken. Reden daarvoor was dat hij pas begin 2014 opgave had gedaan bij de belastingdienst. Vámos stapte naar de rechter, die vervolgens het Europese Hof om raad vroeg.
Afwijken van richtlijn toegestaan
De advocaat-generaal, wiens advies doorgaans wordt opgevolgd door het Hof, is van mening dat lidstaten de toepassing van een vrijstellingsregeling afhankelijk mogen stellen van de voorwaarde dat de belastingplichtige naar behoren opgave heeft gedaan van de aanvang van zijn activiteit en uitdrukkelijk voor toepassing van die regeling heeft geopteerd.
In de Europese BTW-richtlijn is standaard opgenomen dat lidstaten belastingplichtigen die in aanmerking komen voor zo’n kleineondernemersregeling vrijstellen van alle verplichtingen, inclusief het melden van de aanvang van de werkzaamheden. Hongarije heeft ervoor gekozen dat niet te doen, wat in overeenstemming is met de Europese regels.
Geen ongebreideld recht
Volgens de advocaat-generaal is er geen sprake van “een ongebreideld recht op toepassing van een vrijstellingsregeling”. “Inzonderheid biedt de tekst van de BTW-richtlijn geen basis voor de opvatting dat een belastingplichtige bij het ontbreken van een expliciete keuze van zijn kant, recht zou moeten hebben op toepassing van een dergelijke regeling met terugwerkende kracht. Daarom ligt het besluit van de Hongaarse autoriteiten om een dergelijke regeling in te stellen maar de toepassing ervan aan bepaalde procedurele vereisten te verbinden, volgens mij binnen de vrijheid die de BTW-richtlijn aan de lidstaten heeft gelaten.” De advocaat-generaal is ook gevoelig voor het argument van de Hongaarse regeling dat het verbod op toepassing van de BTW-vrijstelling met terugwerkende kracht ook bedoeld is om fraude en belastingontduiking tegen te gaan.
Bij het EU-hof worden wel vaker Hongaarse BTW-zaken voorgelegd. Begin dit jaar was er een prejudiciële kwestie over BTW en dochterondernemingen. In het voorjaar kwam de verleggingsregeling aan de orde.