Staatssecretaris Snel ziet geen reden om de huidige regeling voor oudedagsverplichtingen voor de DGA zodanig aan te passen dat de rechten bij overlijden automatisch overgaan naar de partner.
Snel schrijft dat aan de Tweede Kamer als reactie op een brief van het Register Belastingadviseurs (RB) over een in de praktijk gesignaleerd knelpunt met betrekking tot de oudedagsverplichting (ODV). Bij overlijden van de DGA voordat de aanspraak op een oudedagsvoorziening volledig is uitgekeerd, gaat de waarde ervan over op de erfgenamen. Het RB zou liever zien dat wettelijk wordt geregeld dat het recht op de uitkeringen standaard overgaat op de langstlevende partner. Daaraan zou in de praktijk veel behoefte bestaan. Kamerlid Omtzigt (CDA) heeft een vergelijkbare vraag gesteld.
Wettelijke verdeling of testament
Snel schrijft dat hij eerder al heeft aangegeven dat de aanspraak alleen wettelijk overgaat op de erfgenamen als wordt gekozen voor omzetting van het pensioen in eigen beheer in een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting. “Ook in dat geval kan de oudedagsverplichting bij overlijden overgaan naar de langstlevende partner, mits de langstlevende partner erfgenaam is. Bij
toepassing van de wettelijke verdeling is dit reeds het geval en gaat de oudedagsverplichting – net als de rest van de nalatenschap – geheel over op de langstlevende partner. Is hiervan sprake dan hoeft verder niets geregeld te worden. Indien de wettelijke verdeling niet van toepassing is, maar sprake is van een testament, kan via het testament geregeld worden dat de oudedagsverplichting geheel overgaat op de langstlevende partner.”
Geen voorziening voor niet-erfgenamen
Snel ziet daarom geen reden om de huidige regeling aan te passen. “Ook in de door het RB gemaakte vergelijking met de mogelijkheden voor overgang naar de langstlevende partner bij een tweedepijlerpensioen en een verzekerde lijfrente zie ik geen aanleiding om de huidige regeling aan te passen. Bij de vormgeving van de aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting als alternatief voor de handhaving van het pensioen in eigen beheer dan wel voor de afkoop van dat pensioen is er bewust voor gekozen om deze niet vorm te geven als een tweedepijlerpensioen of een verzekerde lijfrente, maar als een aanspraak waarvan de waarde wordt uitgekeerd aan de directeur-grootaandeelhouder en – alleen bij voortijdig overlijden – aan zijn erfgenamen. Het was niet de bedoeling te voorzien in een zelfstandige nabestaandenvoorziening voor een partner of eventuele andere derden die geen erfgenamen zijn.”