Een ondernemer met een eenmanszaak is vrij in de keuze of liquide middelen tot het privé- of het ondernemingsvermogen worden gerekend. Dat oordeelt het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over een advocaat die van de Belastingdienst een naheffingsaanslag kreeg wegens ‘duurzaam overtollige middelen’.
Een advocaat met een eenmanszaak houdt de in de onderneming aanwezige liquide middelen aan op een vrij opneembare internetspaarrekening. Het saldo bedraagt eind 2014 ruim drieënhalve ton. In de aangifte over 2013 is € 5.887 toegevoegd aan de fiscale oudedagsreserve (FOR). De stand van de FOR is per eind 2013 € 160.784 op een totaal ondernemingsvermogen van € 390.448.
In 2015 volgt een boekenonderzoek, waarbij de belastinginspecteur spreekt van ‘duurzaam overtollige middelen’. “In uw situatie ontbreken concrete plannen waaruit blijkt dat binnen afzienbare termijn geïnvesteerd gaat worden. Het is niet voldoende aannemelijk dat de bestaande en toekomstige financieringsbehoeften van uw onderneming het aanhouden van de onderwerpelijke middelen rechtvaardigen.” De fiscus verlaagt het ondernemingsvermogen tot € 50.000 (“voldoende om aan de lopende balans- en vaste kostenverplichtingen te voldoen”). Het meerdere wordt aangemerkt als duurzaam overtollige liquide middelen.
Afhankelijk van de wil
Maar het gerechtshof maakt korte metten met die werkwijze: “De vraag of een vermogensbestanddeel tot het ondernemingsvermogen dan wel tot het privévermogen van een belastingplichtige behoort, is in beginsel afhankelijk van de wil van de belastingplichtige. Deze keuzevrijheid wordt beperkt door de grenzen van de redelijkheid. Die grenzen worden overschreden indien een belastingplichtige tot het vermogen van zijn onderneming rekent liquide middelen die duurzaam overtollig zijn en dus in die onderneming geen enkele functie vervullen.”
Eenjaarstoets te beperkt
De inspecteur heeft niet aannemelijk kunnen maken dat de middelen duurzaam overtollig zijn. “Het hof acht de eenjaarstoets die de inspecteur heeft aangelegd om de hoogte van de buffer voor de vaste lasten en lopende balansverplichtingen te bepalen en slechts deze buffer als tijdelijk overtollige liquide middelen en het meerdere als duurzaam overtollig aan te merken, te beperkt.” Het is niet onredelijk om een ruimere buffer in acht te nemen voor lasten waarmee de advocaat redelijkerwijs in de toekomst kan worden geconfronteerd, aldus het hof. Zo zijn er onzekerheden omtrent het vertrek van een van de twee advocaten van het kantoor en de afhankelijkheid van de gefinancierde rechtsbijstand die door bezuinigingen onder druk staat. De navorderingsaanslag moet daarom worden verlaagd.