Een faillissementstekort betaald vanwege een borgstelling is geen schuld die direct samenhangt met het door de DGA aan zijn bv ter beschikking gestelde vermogen, vindt Hof Den Haag. De betaling van die schuld is niet aftrekbaar.
De DGA had een indirect belang van 66,67% in een N.V. Een andere aandeelhouder was eigenaar van de overige aandelen. Toen de zaak op de fles ging stelden de curator en een geldverstrekker de DGA hoofdelijk aansprakelijk voor het tekort. De DGA wilde daarna de omvang van de borgstelling als negatief resultaat uit werk en woning op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning in mindering brengen, maar dat kon niet de genade wegdragen van het Hof.
Aansprakelijk
De directeur werd door de curator aansprakelijk gesteld voor het faillissementstekort van de vennootschap waarin belanghebbende via zijn BV een indirect belang heeft. Het Hof oordeelde dat de verplichting die voor belanghebbende voortvloeit uit deze aansprakelijkstelling voor hem een schuld is, dat deze schuld niet rechtstreeks samenhangt met aan het vermogen van de werkzaamheid toegerekende bestanddelen van het vermogen van belanghebbende en dat de schuld daarom niet tot het vermogen van de werkzaamheid mag worden gerekend. Ten slotte wordt belanghebbende in privé aansprakelijk gesteld uit hoofde van een overeenkomst van geldlening. Het Hof oordeelt dat belanghebbende deze aansprakelijkheid heeft aanvaard in zijn hoedanigheid van aandeelhouder en dat dit tot gevolg heeft dat een uit deze aansprakelijkstelling voortvloeiend verlies niet ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden kan worden gebracht. De betaling in het kader van de aansprakelijkstelling voor het tekort in het faillissement is daarom niet aftrekbaar