De instructies van de waarderingskamer zijn hulpmiddelen om de WOZ-waarde vast te stellen en kunnen niet als bindende regels worden opgevat. Dat bevestigt het Gerechtshof Den Haag in een zaak waarbij de rechtbank Den Haag eind vorig jaar al hetzelfde uitsprak.
Het geschil draaide om de waardebepaling voor de WOZ bij de eigenaar van een gemeentelijk monument. Die waarde werd door de heffingambtenaar voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op 845.000 euro, maar de eigenaar van het herenhuis uit 1884 vond dat een veel te hoog bedrag. De ambtenaar heeft zich niet gehouden aan de regels die zijn opgesteld door de waarderingskamer, voerde hij daarbij onder anderen aan.
Wettelijke waardebegrip als toetssteen
De rechtbank Den Haag sprak echter uit dat de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de waarde van de woning niet is gebonden aan de instructies van de Waarderingskamer. De instructies van de Waarderingskamer zijn hulpmiddelen om te bereiken dat het waardebegrip als omschreven in artikel 17 van de Wet WOZ wordt gehanteerd. Toetssteen blijft het wettelijke waardebegrip, zoals opgenomen in dat artikel. Het Hof bevestigt die uitspraak in hoger beroep: ‘De toetssteen om de WOZ-waarde te bepalen blijft de waarde zoals omschreven in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ en die waarde kan ook op andere manieren worden bepaald (vgl. HR 29 november 2001, ECLI:NL:HR:2000:AA8604, BNB 2001/52).’
Zowel de heffingambtenaar als de pandeigenaar maakte de WOZ-waarde van het herenhuis niet aannemelijk, bepaalt het Hof. Daarom bepaalt Het Hof de waarde van de woning schattenderwijs.
Uitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2018:2600