Geen vertrekpremie, maar een stimuleringspremie. Moest het bedrag dat een justitieambtenaar meekreeg van een ministerie daarmee aangemerkt worden als inkomsten uit vroegere dienstbetrekking? Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden wel.
Dat had een zaak weer op zijn bordje gekregen van de Hoge Raad, dat een beroep niet-ontvankelijk verklaarde omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie wettigen. De ambtenaar die klaagde werkte bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie en kreeg in 2013 ontslag. Hij vertrok niet met lege handen: hem werd een stimuleringspremie toegekend van € 75.000. Daarvan werd € 15.000 rechtstreeks overgeboekt naar het ABP voor pensioen. De resterende € 60.000 werd in het begin van het volgende jaar uitbetaald onder inhouding van loonheffingen.
Afscheidscadeau
De ex-ambtenaar gaf het bedrag in zijn aangifte ib/pvv 2014 aan als inkomsten uit vroegere arbeid. De aanslag werd overeenkomstig de ingediende aangifte opgelegd. Vervolgens stelde de man dat de uitkering hem was verstrekt als afscheidscadeau, te vergelijken met een onbelaste uitkering bij een ambtsjubileum. De rechtbank verklaarde zijn bezwaar en beroep tegen de aanslag ib/pvv ongegrond. In hoger beroep kwam het Hof tot de slotsom dat de uitkering van € 60.000 is genoten op grond van een aanspraak van hem op een door hem in het kader van zijn ontslag aangevraagde stimuleringspremie. Belastbaar inkomen uit werk en woning dus. Aan de grondslag ervan lag immers duur van zijn dienstverband bij de Rijksoverheid. En zo was de uitkomst dat de uitkering moest worden aangemerkt als inkomsten uit vroegere dienstbetrekking, waarover gewoon belasting moest worden afgedragen.