De winst van een vereniging of stichting is vrijgesteld van vennootschapsbelasting als deze in het jaar niet meer bedraagt dan € 15.000 dan wel van het jaar en de daaraan voorafgaande vier jaren tezamen niet meer bedraagt dan € 75.000. Maar hoe dan als zo’n club nog geen vijf jaar bestaat?
Een vraagstuk dat onder meer speelde bij een in 2009 opgerichte beroepsvereniging. Die verrichtte voor de vennootschapsbelasting zowel belaste als onbelaste activiteiten. Wat betreft belaste prestaties was sprake van het drijven van een onderneming in materiële zin. De belastbare winsten bedroegen over 2010 € 9.884 en over 2011 € 28.433. De inspecteur was van mening dat het plafond van € 75.000 kon worden herrekend naar rato van het aantal jaar dat het lichaam daadwerkelijk bestaat. Het winstplafond zou dan uitkomen op € 45.000 in plaats van € 75.000 omdat de vereniging drie jaar bestond.
Navorderingsaanslag
De vereniging vond dat dit zo niet kon eiste dat de navorderingsaanslag vpb vernietigd werd, omdat de winsten de grens van € 75.000 in vijf jaar niet overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank geven zowel de tekst van de wet als de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten om de tweede winstgrens in artikel 6, eerste lid, van de Wet VPB naar rato toe te passen. Het toepassen van de winstgrens van € 75.000 als een absolute grens, ook als een vereniging of stichting nog geen vijf jaren bestaat, is gelet op de tekst van de wet verdedigbaar en past bovendien bij het doel om stichtingen en verenigingen met winsten van bijkomstige betekenis niet in de heffing te betrekken. Daarnaast zou het toepassen van een pro rata winstgrens kunnen leiden tot een concurrentieverstoring, bijvoorbeeld doordat in het derde jaar de pro rata winstgrens wordt overschreden, maar de winst in het vierde jaar wel onder de pro rata winstgrens blijft. De winstgrens van € 75.000 dient daarom als absolute grens te worden toegepast.