De rechtbank Noord-Holland heeft geoordeeld dat de inkomsten uit verhuur van een deel van de eigen woning zijn belast in box 1 noch in box 3. Daarmee gaat de rechter in tegen het oordeel van het gerechtshof Amsterdam, dat vorige maand nog anders oordeelde.
De rechter boog zich over een beroep van een vrouw en haar fiscale partner tegen een aanslag van de Belastingdienst. Zij zijn gezamenlijk eigenaar van een woning die zij als hoofdverblijf gebruiken. In 2017 is de woning zowel geheel als gedeeltelijk verhuurd via een verhuurbedrijf. Daarvoor is € 7.001 aan huur ontvangen, waarvan € 5.278 voor de verhuur van een deel van de woning.
Het verhurende paar vindt dat de inkomsten uit de verhuur van een deel van de woning niet belast zijn. Het wetsartikel dat bepaalt dat 70% van de inkomsten worden belast, is alleen van toepassing op tijdelijke verhuur van de volledige woning, zo is het betoog. Maar de fiscus heeft die regel ook voor het deels verhuren toegepast.
Woning houdt karakter hoofdverblijf
Het hof Amsterdam overwoog in een eerdere uitspraak dat bij verhuur van een tuinhuisje sprake is van een deel van de woning dat slechts tijdelijk als hoofdverblijf te beschikking staat en dat de inkomsten daarom niet niet als belastbare inkomsten uit eigen woning worden gezien. De rechtbank ziet het echter anders: ‘Anders dan het Hof is de rechtbank van oordeel dat een tijdelijk verhuurd gedeelte van de eigen woning op basis van de wettekst en de wetsgeschiedenis tot de eigen woning (box 1) moet worden gerekend. Dat een gedeelte van de eigen woning tijdelijk aan een derde ter beschikking wordt gesteld, maakt niet dat deze ruimte tot de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) gaat behoren.’
Wordt de hele woning tijdelijk verhuurd, dan moet onverminderd het volledige bedrag met betrekking tot het eigenwoningforfait in box 1 in aanmerking worden genomen, aldus de rechtbank. ‘Voor een tijdelijk ter beschikking stellen van een gedeelte van de eigen woning geldt eveneens dat de woning het karakter van hoofdverblijf behoudt.’
Box 3 leidt tot uitvoeringsproblemen
Toerekening van een tijdelijk verhuurd gedeelte van de woning aan box 3 leidt in de praktijk tot uitvoeringstechnische problemen, aldus de rechter. ‘De rechtbank wijst in dit kader op de berekening van het eigenwoningforfait, de beperking van de hypotheekrenteaftrek in box 1 en de waardering in box 3. Dit heeft de wetgever bij het vormgeven van de wettelijke regeling, in het bijzonder bij de wetswijzing met ingang van 1 januari 2010, uitdrukkelijk willen voorkomen.’
De rechtbank is het wel met het hof eens dat tijdelijke verhuur van de gehele woning anders moet worden behandeld dan tijdelijke verhuur van een deel van de woning. ‘Ter vergelijking wijst de rechtbank nog op de fiscale behandeling van een werkruimte in de eigen woning. De bepalingen in de Wet IB 2001 inzake een werkruimte in de woning zijn er op gericht een werkruimte in beginsel onderdeel te laten blijven van de woning, met als gevolg dat de werkruimte fiscaal niet zelfstandig wordt behandeld, maar meeloopt in de fiscale behandeling van de eigen woning.’
De rechtbank oordeelt dat inkomsten uit de tijdelijke verhuur van een gedeelte van de eigen woning niet belast kunnen worden op grond van artikel 3.113 van de Wet IB 2001 en verklaart het beroep gegrond.
Uitspraak: ECLI:NL:RBNHO:2019:6711