Op 7 november 2019 is de conclusie in zaak C-488/18 (Golfclub Schloss Igling e.V.) gepubliceerd. De procedure betreft onder andere de vraag hoe het begrip ‘winst beogen’ uit de Europese btw-sportvrijstelling moet worden uitgelegd.
Advocaat-generaal Hogan van het Hof van Justitie heeft deze vraag inhoudelijk niet behandeld in zijn conclusie. In beginsel kan iedere lidstaat van de Europese Unie het begrip ‘winstoogmerk’ uit de btw-richtlijn zelf invullen. De lidstaten hebben ter zake echter geen absolute vrijheid.
Op 7 november 2019 is de conclusie van advocaat-generaal Hogan gepubliceerd. Uit de conclusie kan worden afgeleid dat de Nederlandse btw-sportvrijstelling in strijd is met Europees recht. De Nederlandse regering heeft geïntervenieerd in deze Duitse procedure bij het Hof van Justitie. De advocaat-generaal Hogan is uitgebreid ingegaan op de opmerkingen c.q. interventies van de Nederlandse regering. Bijgaand treft u een update aan.
1. Achtergrond
Een Duitse belastingrechter heeft aan het Hof van Justitie gevraagd hoe het begrip ‘instelling zonder winstoogmerk’ c.q. het begrip ‘winstoogmerk’ moet worden uitgelegd. De zaak is geregistreerd onder nummer C-488/18 (Golfclub Schloss Igling e.V.). Advocaat-generaal Hogan heeft op 7 november 2019 conclusie genomen. De advocaat-generaal geeft aan dat lidstaten de reikwijdte van de btw-sportvrijstelling naar eigen inzicht kunnen invullen. De beoordelingsvrijheid is niet onbegrensd. De Nederlandse regering heeft in deze Duitse procedure geïntervenieerd. De advocaat-generaal acht de Nederlandse interpretatie van de reikwijdte van de btw-sportvrijstelling onjuist.
2. Duitse golfvereniging belast met btw
De redactie van Taxnavigator heeft deze Duitse zaak uitgebreid bestudeerd. Het eerste dat opvalt is dat de Duitse Golfvereniging niet is vrijgesteld van de heffing van btw omdat de golfvereniging niet een het algemeen nut beogende instelling is. In Duitsland zijn sportdiensten van verenigingen en sportstichtingen van rechtswege belast met btw tenzij de stichting of vereniging een het algemeen nut beogende instelling is. De Duitse benadering staat haaks op de Nederlandse wet- en btw-regelgeving inzake sport.
3. Nederlandse invulling in strijd met Europees recht
De btw-richtlijn bepaalt dat lidstaten sommige diensten die nauw samenhangen met sport of met lichamelijke opvoeding en die worden verricht door instellingen zonder winstoogmerk van heffing van btw zijn vrijgesteld. In de Nederlandse btw-regelgeving zijn alle diensten inzake van heffing van btw vrijgesteld als de dienstverlener c.q. de exploitant van de sportaccommodatie geen winstoogmerk heeft.
De Nederlandse regering betoogd in de procedure dat sommige niet mag worden opgevat als sommige maar niet alle maar benadrukt dat de btw-sportvrijstelling alleen van toepassing is op diensten die nauw samenhangen met de beoefening van sport die door instellingen zonder winstoogmerk worden verricht.
In zijn conclusie vermeldt de advocaat-generaal:
38. Aangezien de tekst van deze bepaling vaststelt dat lidstaten vrijstelling moet verlenen voor sommige diensten – en dus niet alle diensten – welke nauw samenhangen met de beoefening van sport, is het duidelijk dat de lidstaten ter zake over een zekere beoordelingsruimte beschikken. Zij kunnen bijgevolg bepalen voor welke diensten in verband met de beoefening van sport of met lichamelijke opvoeding die door instellingen zonder winstoogmerk worden verricht, zij een vrijstelling wensen te verlenen.
39. In haar schriftelijke opmerkingen voert de Nederlandse regering echter aan dat het begrip „sommige” niet mag worden opgevat als „sommige maar niet alle”, maar eerder als een benadrukking van het feit dat deze vrijstelling alleen van toepassing is op diensten die nauw samenhangen met de beoefening van de sport die door instellingen zonder winstoogmerk worden verricht.
40. Dit argument kan ik niet aanvaarden. Herinnerd zij immers aan het feit dat de bewoordingen waarin de in artikel 132 van richtlijn 2006/112 bedoelde vrijstellingen zijn omschreven, strikt moeten worden uitgelegd, daar die vrijstellingen afwijkingen zijn van het algemene beginsel dat btw wordt geheven over elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht.
41. Dit beginsel van strikte uitlegging houdt echter niet in dat de bewoordingen die ter omschrijving van deze vrijstelling zijn gebruikt aldus moeten worden uitgelegd dat zij geen van de beoogde effecten meer sorteren.(12) Het impliceert niettemin dat wanneer de bewoordingen van een vrijstelling – zoals die van artikel 132, lid 1, onder m), van richtlijn 2006/112 – duidelijk zijn, de letterlijke uitlegging moet prevaleren.
42. Om het argument van de Nederlandse regering te doen slagen, zou het mijns inziens noodzakelijk zijn geweest dat het einde van de zin anders opgebouwd was en, met name, dat de bewoordingen „welke door instellingen zonder winstoogmerk worden verricht” afzonderlijk vermeld waren. Indien het de bedoeling van de Uniewetgever was geweest dat deze bepaling de door de Nederlandse regering naar voren gebrachte uitlegging moest krijgen, dan had hij bijvoorbeeld het volgende kunnen vaststellen: „sommige diensten welke nauw samenhangen met de beoefening van sport of met lichamelijke opvoeding, namelijk die welke door instellingen zonder winstoogmerk worden verricht voor personen die aan sport of lichamelijke opvoeding doen” zijn vrijgesteld.(13)
43. Gezien de zojuist genoemde uitleggingsregel kan het argument van de Nederlandse regering dan ook niet slagen.
44. Opgemerkt zij ook dat het Hof steeds heeft geoordeeld dat de bepalingen van het Unierecht niet alleen in het licht van hun bewoordingen, maar ook in het licht van hun context en doelstellingen moeten worden uitgelegd.(14) Een analyse van deze doelstellingen leidt eveneens tot dezelfde slotsom.
53. De context waarin artikel 132, lid 1, onder m), wordt toegepast, kan eveneens worden geacht weinig ruimte te laten voor twijfel over de uitlegging die aan artikel 132, lid 1, onder m), moet worden gegeven. De meeste specifieke vrijstellingen in artikel 132 zijn niet alleen van toepassing op bepaalde activiteiten, maar ook, in tegenstelling tot de vrijstellingen als bedoeld in artikel 135, op activiteiten die door bepaalde categorieën dienstverrichters worden uitgevoerd.(20) Indien artikel 132, lid 1, onder m), de door de Nederlandse regering voorgestane betekenis had gehad, dan had de wetgever van de Unie in elk van deze vrijstellingen de term „sommige” moeten gebruiken. De term „sommige” wordt echter enkel gebruikt in twee van deze vrijstellingen, namelijk artikel 132, lid 1, onder n), betreffende het verrichten van culturele diensten, en artikel 132, lid 1, onder m).
4. Documenten en publicaties
Achtergrond zaak C-488/18 (Golfclub Schloss Igling e.V.). Klik hier
Conclusie advocaat-generaal Hogan in zaak C-488/18 ( Golfclub Schloss Igling e.V.). Klik hier
Dit bericht is opgesteld door de redactie van Taxnavigator/eindredactie mr. dr. J.J.P.(Joep) Swinkels. Voor meer informatie: info@taxnavigator.nl.
Ook interessant voor u! Cursus Sport en BTW op 11 december a.s. door Joep Swinkels