De NOB vindt dat in de door het kabinet geconsulteerde wijziging Besluit proceskosten bestuursrecht ook een hogere forfaitaire vergoeding voor de (fiscale) bezwaarfase moet worden opgenomen. De orde van belastingadviseurs betwijfelt of rechters anders voldoende hun bevoegdheid gebruiken om hogere vergoedingen toe te kennen.
Met het ontwerpbesluit wil het ministerie van van Justitie en Veiligheid de proceskostenvergoeding verhogen die de burger krijgt als hij met succes een overheidsbesluit aanvecht bij de bestuursrechter. De standaardbedragen gaan met 40% omhoog als de burger procedeert met bijstand van een advocaat. De bestuursrechter krijgt een meer expliciete bevoegdheid om een hogere vergoeding toe te kennen dan het standaardbedrag als hij vindt dat de overheid in een concrete zaak evident onredelijk is geweest voor de burger.
Gemiste kans
De NOB noemt het in haar reactie positief dat daarmee meer bewustzijn bij bestuursorganen wordt gecreëerd over de gevolgen van hun handelingen voor burgers en de daarmee gemoeide kosten van rechtsbijstand. ‘Ook vindt de orde het een goede zaak dat de forfaitaire vergoeding voor kosten van beroep en hoger beroep fors omhoog gaat. Een meer kostendekkende vergoeding draagt bij aan de toegang tot de rechter.’ Maar de NOB noemt het een ‘gemiste kans’ dat de forfaitaire kostenvergoeding voor de (fiscale) bezwaarfase niet wordt verhoogd. ‘De Orde betwijfelt of het bedoelde signaal aan de rechter om minder terughoudend gebruik te maken van zijn bevoegdheid om een bovenforfaitaire vergoeding toe te kennen, voldoende uit de verf komt zolang het uitgangspunt voor een hogere kostenvergoeding de ‘bijzondere omstandigheid’ blijft.’ Een mogelijkheid is om in de tekst op te nemen dat de bestuursrechter naar aanleiding van een verzoek om toekenning van een kostenvergoeding uit eigen beweging moet nagaan of zich omstandigheden hebben voorgedaan die een hogere vergoeding rechtvaardigen. ‘De Orde meent dat een actieve houding van de rechter in elk geval geboden is wanneer in bezwaar of beroep om een integrale proceskostenvergoeding wordt gevraagd, in die zin dat niet automatisch wordt teruggevallen op de forfaitaire norm als de rechter van oordeel is dat een integrale kostenvergoeding in de gegeven omstandigheden te ver zou gaan.’
Hogere prijs voor gegrond bezwaar
Het kabinet vindt dat een hogere forfaitaire kostenvergoeding voor de (fiscale) bezwaarfase kan leiden tot onnodige verdere juridisering van de samenleving. Ook zouden bestuursorganen terughoudender kunnen worden bij het heroverwegen van een besluit. Maar dat laatste argument overtuigt de orde niet: ‘Als een belanghebbende naar de rechter moet om zijn gelijk te halen, is het bestuursorgaan uiteindelijk veel duurder uit. Dat geldt zeker indien zou komen vast te staan dat tegen beter weten in gehandeld is. Als het doel is meer bewustheid te creëren over de kosten van rechtsbijstand, dan moet niet alleen voorkomen worden dat onnodig juridische procedures worden gevoerd, maar evenzeer dat zaken onnodig in de bezwaarfase terechtkomen omdat het bestuursorgaan onvoldoende zorgvuldigheid betracht bij de primaire besluitvorming. De orde meent derhalve dat ook voor een gegrond bezwaar een hogere ‘prijs’ op zijn plaats zou zijn.’ Als alternatief draagt de NOB aan dat in de concepttekst wordt toegevoegd dat het bestuursorgaan en de rechter de forfaitaire vergoeding kunnen verminderen bij kennelijk onredelijk handelen van de belanghebbenden of hun gemachtigden.