Wie als stoppende ondernemer stakingswinst benut voor het afsluiten van een lijfrenteproduct, kan dat bedrag niet in mindering brengen voor het bepalen van het bijdrage-inkomen voor de ZVW. Zo’n lijfrente kan niet hetzelfde worden beoordeeld als werknemerspensioen of de fiscale oudedagsreserve (FOR), oordeelt de rechtbank Noord-Nederland.
Een man staakt zijn onderneming in 2016. Dat boekjaar levert winst uit onderneming op, waaronder een stakingswinst van € 60.580. Hij steekt dat bedrag in mei 2018 vrijwel volledig in een bancaire lijfrente. De Belastingdienst baseert het bijdrage-inkomen voor de aanslag ZVW op € 67.446: dat is de in 2016 behaalde belastbare winst uit onderneming. De aanslag is daarom berekend naar het maximale bijdrage-inkomen van € 52.763. De man maakt bezwaar: de betaalde koopsom voor de lijfrente is niet in mindering gebracht als uitgave voor inkomensvoorzieningen. Dat bezwaar wordt afgewezen.
Gelijkheidsbeginsel
Voor de rechter betoogt de man dat het niet in aanmerking nemen van de lijfrentekoopsom in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank overweegt allereerst dat niet ter discussie staat dat de hoogte van de belastbare winst uit onderneming in het jaar 2016 € 67.446 bedraagt. Daarom is de aanslag in principe terecht berekend op basis van het maximale bijdrage-inkomen, oordeelt de rechter.
Die bespreekt vervolgens het beroep op het gelijkheidsbeginsel uit het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens de man is er net zo goed sprake van een oudedagsvoorziening als er voorafgaand aan pensionering een stakingslijfrente wordt bedongen voor stakingswinst die geen verband houdt met vrijval van de fiscale oudedagsreserve (FOR). Die situatie is volgens hem hetzelfde als het bedingen van een stakingslijfrente voor de omzetting of vrijval van de FOR. Als argument draagt hij aan dat een ondernemer in veel gevallen geen FOR kan opbouwen. Alleen de verkoop van de onderneming voorziet dan in een oudedagsvoorziening. Bovendien gaat het om eenmalige posten en is het geen regulier inkomen.
De fiscus stelt daar tegenover dat de situatie waarin een oudedagsvoorziening wordt opgebouwd door middel van een lijfrente zodanig verschilt van de situatie waarin een werknemer deelneemt aan een pensioenregeling, dat geen sprake is van gelijke gevallen.
Drie situaties pensioenopbouw
De rechter stelt vast, met verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad, dat de Zorgverzekeringswet onderscheid maakt tussen verzekeringsplichtigen die in dienstbetrekking een oudedagsvoorziening opbouwen, die als ondernemer een oudedagsvoorziening opbouwen door middel van fiscaal aftrekbare premies voor een verplichte pensioenregeling of door een fiscaal aftrekbare toevoeging aan een FOR, en ondernemers die al dan niet in aanvulling daarop een dergelijke voorziening opbouwen door middel van een lijfrente. De eerste twee gevallen worden als gelijk beoordeeld, in het derde geval wordt wel een bijdrage geheven. ‘Eiser heeft een stakingslijfrente bedongen voor stakingswinst die geen verband houdt met de vrijval van een FOR, waardoor hij onder de in [de derde situatie] genoemde gevallen valt.’ Uit het geciteerde arrest van de Hoge Raad volgt niet dat alledrie de gevallen gelijk moeten worden behandeld, aldus de rechtbank.
Voorziening op eigen verantwoordelijkheid
De situatie van de man valt evenmin onder de eerste twee genoemde gevallen te scharen. Die hebben immers betrekking op pensioenopbouw in de tweede pijler. Bij het sluiten van een lijfrente met stakingswinst gaat het om een een oudedagsvoorziening die op eigen verantwoordelijkheid wordt opgebouwd. ‘Deze oudedagsvoorziening wordt gezien als een vrijwillige aanvulling op het pensioen uit de andere pijlers. Het causale verband tussen de opbouw van het pensioen en het inkomen en de arbeidsduur, waarvan in de tweede pijler sprake is, ontbreekt in deze derde pijler.’ Met een stakingslijfrente kan in voorkomende gevallen een (veel) hogere oudedagsvoorziening worden opgebouwd dan de toegestane opbouw van een pensioenvoorziening in de tweede pijler, aldus de rechter. ‘Daarnaast vindt de opbouw van deze oudedagsvoorziening incidenteel, in beginsel eenmalig zoals bij eiser, plaats.’ In de andere gevallen gaat het om jaarlijkse pensioenpremies of toevoegingen aan de FOR. Tot slot vindt bij een vrijwillige aanvulling geen fiscale faciliëring binnen de bron plaats. ‘De aftrek van deze premies vindt namelijk plaats in het kader van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen en dus niet binnen de bron van inkomen zelf.’
De rechtbank oordeelt dat de stakingslijfrente niet gelijk kan worden gesteld met de andere soorten pensioenvoorzieningen en dat daarmee het gelijkheidsbeginsel niet in het geding is.
Uitspraak: ECLI:NL:RBNNE:2019:5258