Dat een factuur pas drie jaar na levering van goederen of dienst (definitief) is opgesteld, is geen reden om de aftrek van voorbelasting te weigeren. Dat oordeelt het Europees Hof van Justitie.
Het ging om een geschil tussen een Franse NV en de Roemeense belastingdienst. Die laatste had een verzoek om btw-teruggave geweigerd. Het verzoek was in 2015 ingediend en hield verband met aankopen in 2012. Het Franse bedrijf had productieapparatuur aangeschaft die werd gebruikt door de Roemeense producent die goederen leverde aan het Franse bedrijf. De apparatuur heeft Roemenië dus niet verlaten. In 2012 zijn facturen opgesteld voor de aankoop van de apparatuur. Het Franse bedrijf had vervolgens om btw-teruggaaf verzocht, maar dat verzoek is in 2014 afgewezen.
Daarna zijn de oorspronkelijk in 2012 opgestelde facturen gecrediteerd en in 2015 zijn voor dezelfde aankopen nieuwe facturen opgesteld. Dat leidt tot een nieuw teruggaveverzoek, dat opnieuw is afgewezen, nu met de argumentatie dat het ging om kosten over 2012 en niet over 2015.
Europees recht voorziet niet in maximale termijn
De Roemeense rechter stelt vast dat de Europese btw‑richtlijn geen regeling bevat voor de termijn waarbinnen het recht op aftrek moet worden uitgeoefend en dat moet worden verduidelijkt of het mogelijk is om de datum waarop deze termijn begint te lopen uitsluitend te bepalen aan de hand van de datum waarop de betrokken goederen zijn geleverd, zonder rekening te houden met eventuele andere relevante omstandigheden. Hij stelt daarom vragen aan het Europese Hof van Justitie.
Mag btw worden teruggevraagd over aankopen die gedurende het teruggaaftijdvak in rekening zijn gebracht, ongeacht of de btw over die aankopen verschuldigd is geworden gedurende dat tijdvak of eerder?
Latere facturering houdt teruggaaf niet tegen
Het recht op aftrek, en dus het recht op teruggaaf, vormt een integrerend deel van de btw‑regeling en kan in beginsel niet worden beperkt, overweegt het hof. Wel moet zijn voldaan aan materiële en formele vereisten of voorwaarden. Een voorwaarde is dat het recht op btw-aftrek in beginsel pas kan worden uitgeoefend wanneer de belastingplichtige in het bezit is van een factuur (die aan de gestelde voorwaarden voldoet). Voor belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat zijn gevestigd, en op voorwaarde dat de belasting verschuldigd is geworden vóór of op het tijdstip van facturatie, geldt als datum op grond waarvan wordt bepaald op welke aankopen een teruggaafverzoek betrekking kan hebben, de datum waarop de belastingplichtige in het bezit is gekomen van een factuur. ‘Bijgevolg kan een verzoek om btw-teruggaaf niet worden afgewezen op de enkele grond dat de btw over een goederenlevering of een dienstverrichting waarvan om teruggaaf wordt verzocht, verschuldigd is geworden gedurende een bepaald teruggaaftijdvak, terwijl deze aankoop pas in een later teruggaaftijdvak is gefactureerd.’
Eerdere factuur speelt geen rol
Heeft het annuleren van de eerdere factuur dan nog invloed op het recht op teruggaaf? Nee, vindt het hof. De eenzijdige annulering van een factuur door een leverancier – nadat de lidstaat van teruggaaf een besluit tot afwijzing van het daarop gebaseerde verzoek om teruggaaf van btw heeft vastgesteld, en nadat dit besluit definitief is geworden –, gevolgd door de uitreiking door deze leverancier, in een later teruggaaftijdvak, van een nieuwe factuur voor dezelfde leveringen, zonder dat deze leveringen ter discussie worden gesteld, heeft geen enkel gevolg voor het bestaan van het reeds uitgeoefende recht op teruggaaf van de btw, noch voor het tijdvak waarvoor dit recht moet worden uitgeoefend.