De rechtbank Rotterdam heeft een voorwaardelijke celstraf van vier maanden, een taakstraf van 160 uur en een boete van twee ton opgelegd wegens belastingfraude aan een vrouw die na haar echtscheiding ongeveer een miljoen euro in Zwitserland parkeerde. De verklaring van haar belastingadviseur dat het geld afkomstig is uit de verkoop van kunst en antiek bestempelt de rechtbank als ongeloofwaardig.
De FIOD was naar aanleiding van een renseignement uit Zwitserland en daarna door de verdachte aan de Belastingdienst verstrekte informatie een onderzoek gestart naar de juistheid van de door de verdachte gedane aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2011 tot en met 2015. Bij doorzoeking in de woning van de verdachte en bij haar belastingadviseur zijn diverse goederen in beslag genomen waaronder papieren en digitale gegevensdragers. De FIOD heeft vervolgens onderzoek gedaan naar deze inbeslaggenomen goederen en heeft rechtshulpverzoeken gedaan.
Het OM verweet de vrouw naar aanleiding van het FIOD-onderzoek dat zij opzettelijk heeft nagelaten de banktegoeden op haar bankrekening bij de Credit Suisse bank in Zwitserland op te geven in haar belastingaangiften. Hierdoor is te weinig belasting geheven in zowel box I (2011) als box III (2012 tot en met 2015).
Herkomst van het saldo op de bankrekening van Credit Suisse
De verdachte en haar voormalige echtgenoot hebben op 1 februari 2007 hun samenleving verbroken. Voorts blijkt dat de verdachte en de echtgenoot eind 2007 overleg hebben gehad over een door de verdachte te ontvangen bedrag van € 5.000.000, waarvan € 1.000.000,- contant. Deze betaling is echter niet opgenomen in het echtscheidingsconvenant. Evenmin maakt dat convenant melding van enige andere afspraak tussen de ex-echtgenoten omtrent het betalen van alimentatie. Wel is daags na de ondertekening, te weten op 23 mei 2011, op de bankrekening ten name van de verdachte bij Credit Suisse AG een bedrag van CH 1.258.000,- gestort. Naar de geldende wisselkoers in de periode van 20 mei 2011 betrof dit omgerekend een bedrag van ongeveer € 1.000.000,-.
Kunst en antiekverkoop?
De toenmalige belastingadviseur van de verdachte heeft in een schriftelijke reactie op vragen van de Belastingdienst geantwoord dat het gehele saldo dat op 23 mei 2011 op de Zwitserse bankrekening is overgeboekt, voortkomt uit de verkoop van aan de verdachte toebedeelde kunst en antiek. Deze verklaring is evenwel niet onderbouwd met verifieerbare stukken zoals taxatierapporten en verkoopdocumentatie. Uit analyse en vergelijking van taxatierapporten uit 2005 en 2012 met de tijdens de doorzoekingen in 2018 aanwezige kunst en antiek blijkt dat het niet aannemelijk is dat in de periode 2009-2011 voor een bedrag van € 1.000.000,- kunst en antiek is verkocht. De rechtbank zal daarom aan deze verklaring als ongeloofwaardig voorbijgaan.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande en bij gebreke van enige andere verklaring van de verdachte tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat het saldo bij Credit Suisse AG bestaat uit een betaling die voortkomt uit de afwikkeling van de echtscheiding. Deze betaling had daarom in 2011 als inkomen in box I moeten worden aangegeven.
Aangiften IB onjuist, opzet
De rechtbank constateert dat de vrouw van dit banktegoed in de tenlastegelegde periode geen aangifte heeft gedaan, voor wat betreft het jaar waarin zij dit voor het eerst ontving in 2011 in Box I en voor wat betreft de jaren erna in Box III. Daaruit volgt dat de aangiften IB zoals ten laste is gelegd onjuist zijn. Over de vraag of daarbij opzet in het spel was overweegt de rechtbank:
Tegen de achtergrond van de wetenschap van de verdachte dat zij aangifte diende te doen van buitenlandse banktegoeden in combinatie met de hiervoor genoemde opheffing van de Zwitserse bankrekening en de storting van een groot geldbedrag bij Bank of Singapore, kan het niet anders dan dat het handelen van de verdachte erop was gericht het banktegoed buiten het zicht van de fiscus te houden. De rechtbank komt tot de slotsom dat de verdachte opzet had op het doen van onjuiste aangiften IB. Dat niet de verdachte, doch haar belastingadviseur de aangiften heeft gedaan zoals de verdediging heeft aangevoerd, maakt het voorgaande niet anders. De verdachte is immers degene die ervoor zorg dient te dragen dat de belastingadviseur over alle relevante gegevens kan beschikken voor het doen van juiste aangiften.
Straf
Al met al acht de rechtbank bewezen dat de vrouw over 2011 tot en met 2015 opzettelijk onjuiste aangifte voor de inkomstenbelasting heeft gedaan. De rechtbank overweegt bij de strafmaatbepaling onder meer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude door gedurende een periode van zes jaar telkens opzettelijk onjuiste belastingaangiften in te dienen. Zij heeft een aanzienlijk bedrag aan buitenlandse banktegoed buiten het zicht van de fiscus gehouden. Aan dit strafbare handelen is slechts een einde gekomen doordat dit is opgemerkt door de Belastingdienst. De verdachte heeft met haar handelen het belastingstelsel ondermijnd dat erop is gebaseerd dat wordt vertrouwd op de juistheid van belastingaangiften en heeft zij de Staat en daarmee de samenleving voor een aanzienlijk bedrag benadeeld. De rechtbank acht dit kwalijk.
De rechtbank betrekt in haar oordeel ook dat de verdachte op geen enkel moment gedurende het onderzoek openheid van zaken heeft gegeven en bovendien kennelijk leugenachtig heeft verklaard omtrent de herkomst van het buitenlandse banktegoed. Evenmin heeft zij, ook niet ter terechtzitting, enige blijk ervan gegeven het strafwaardige van het bewust onjuist doen van belastingaangifte in te zien. Zij heeft uitsluitend haar eigen financiële belangen voorop gesteld. De rechtbank acht die houding zeer kwalijk.
Bij een dergelijk feit past in beginsel slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur, ook als de verdachte – zoals hier het geval is – een blanco strafblad heeft. Er moet echter ook rekening gehouden worden met het feit dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. De rechtbank is daarom van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet langer passend is.
De rechtbank legt in plaats daarvan een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op. Deze voorwaardelijke straf dient ertoe de verdachte in de toekomst ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarmee kan echter niet worden volstaan. De rechtbank zal aan de verdachte een taakstraf van 160 uur opleggen en een geldboete ter hoogte van het conservatoire beslag van twee ton.