
De RVO heeft terecht geconcludeerd dat een ondernemer niet voldeed aan de voorwaarde van ten minste 30% omzetverlies en kon de TVL-subsidie daarom op € 0,- vaststellen. Aan informatie op de website van de NBA, waar volgens de ondernemer vermeld stond dat desinvesteringen normaliter buiten de berekening van het omzetverlies vallen, kunnen geen rechten worden ontleend. Dat heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) onlangs bepaald in een zaak die een ondernemer had aangespannen over de TVL-vaststelling voor juni – september 2020 op nihil.
Voorschot terugbetalen
De RVO had op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) een subsidie van € 2.194,32 aan een vof verleend voor de periode juni tot en met september 2020. Vervolgens heeft de ondernemer vaststelling van de subsidie aangevraagd. De RVO heeft de subsidie vastgesteld op € 0,- en bepaald dat de ondernemer het ontvangen voorschot van € 1.755,46 moet terugbetalen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat sprake moet zijn van ten minste 30% omzetverlies. De ondernemer is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
Informatie op website NBA over desinvestering
Bij het CBb betoogt de ondernemer dat de RVO de omzet in de subsidieperiode verkeerd heeft berekend en dat er wel degelijk meer dan 30% omzetverlies was. In september 2020 heeft zij haar bedrijfsauto verkocht en de RVO heeft de opbrengst van deze verkoop (een desinvestering) ten onrechte tot de omzet gerekend. De ondernemer verwijst naar de website van de NBA, waar vermeld stond dat desinvesteringen normaliter buiten de berekening van het omzetverlies vallen en dat de RVO de mogelijkheid biedt om dit, onderbouwd met bewijsstukken, bij de vaststelling te laten meenemen. De ondernemer denkt dat de RVO ten onrechte uitgegaan is van de per 1 januari 2021 gewijzigde regelgeving. Toen is door RVO expliciet gesteld dat desinvesteringen tot de omzet behoren.
Oordeel CBb
Het College volgt het betoog van de ondernemer niet en is van oordeel dat de RVO uit mocht gaan van de omzet zoals die blijkt uit de aangiften omzetbelasting. Het College wijst daarbij op het volgende.
De regelgever heeft er, in verband met de uitvoerbaarheid en de beperking van de administratieve lasten, voor gekozen de aangifte omzetbelasting te gebruiken voor het bepalen van de omzet. Het College heeft in de uitspraak van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5) al geoordeeld dat dit geen onredelijk uitgangspunt is. Er staat wel een uitzondering op dit uitgangspunt in artikel 3, negende lid, van de TVL, maar die is hier niet van toepassing.
De verwijzing door de ondernemer naar de website van de NBA is onvoldoende om aan te nemen dat een desinvestering buiten de berekening van het omzetverlies gehouden zou moeten worden. De RVO heeft betwist dat de informatie op de website van NBA van RVO afkomstig is en de ondernemer heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat wel zo is. Er is dus geen sprake van een toezegging waar de ondernemer rechten aan kan ontlenen. Evenmin is sprake van gewijzigde regelgeving. In de TVL-regeling staat niets over desinvesteringen en de vraag of deze wel of niet tot de omzet behoren. Uit het gegeven dat RVO bij de versie van de TVL-regeling die gold vanaf 1 januari 2021 verduidelijkt heeft dat desinvesteringen tot de omzet behoren, kan niet worden afgeleid dat desinvesteringen voor die tijd op grond van de regeling niet tot de omzet behoorden.
Dit betekent dat de RVO terecht is uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst. Er bestond geen aanleiding om de opbrengst van de verkoop van de bedrijfsauto niet tot de omzet te rekenen. Volgens de aangifte omzetbelasting behoort dit bedrag immers wel tot de omzet. De RVO heeft dus terecht geconcludeerd dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat sprake moet zijn van ten minste 30% omzetverlies en kon de subsidie daarom op € 0,- vaststellen. De conclusie is dat het beroep ongegrond is.