Het initiatiefwetsvoorstel van GroenLinks en PvdA om het box 2-tarief te vervangen door een progressief tarief en de BOR aan te passen, vindt geen genade bij het Register Belastingadviseurs (RB). ‘Met dit voorstel zal de mkb’er het kind van de rekening zijn.’
De initiatiefnemers willen met het voorstel de belastingheffing van aanmerkelijkbelanghouders meer in balans brengen met die van werknemers. Volgens het RB berust dit op een denkfout: de belastingheffing van aanmerkelijkbelanghouders moet niet vergeleken worden met werknemers maar met ondernemers in de inkomstenbelasting. De meeste aanmerkelijkbelanghouders zijn ondernemers die ervoor gekozen hebben om hun onderneming in een besloten vennootschap te exploiteren en niet als ondernemer in de inkomstenbelasting. Dit betekent dat de besloten vennootschap van de aanmerkelijkbelanghouder eerst vennootschapsbelasting over de ondernemingswinst moet betalen. Pas als de aanmerkelijkbelanghouder de winst na vennootschapsbelasting als dividend uitkeert, is hierover inkomstenbelasting in box 2 verschuldigd.
‘Verkeerde vergelijking’
Voor een juiste vergelijking moet volgens het RB de belastingdruk voor ondernemers in de inkomstenbelasting vergeleken worden met de gecombineerde (VPB en IB) belastingdruk voor aanmerkelijkbelanghouders. Op basis van de tarieven 2022 bedraagt de belastingdruk voor ondernemers tot de eerste belastingschijf (tot 69.399 euro) ongeveer 32% en vanaf de tweede belastingschijf (vanaf 69.399 euro) ongeveer 44%. De gecombineerde belastingdruk voor aanmerkelijkbelanghouders voor het jaar 2022 bedraagt tot de eerste belastingschijf (tot 395.000 euro) ongeveer 38% en vanaf de tweede belastingschijf (vanaf 395.000 euro) ongeveer 46%. De initiatiefnemers vinden dat het huidige belastingstelsel in disbalans is. Het RB kan zich in deze constatering vinden. Maar niet in vergelijking met werknemers maar in vergelijking met ondernemers voor de inkomstenbelasting. De in het wetsvoorstel voorgestelde AB-tarieven zorgen ervoor dat de hoogste gecombineerde belastingdruk bijna 56% bedraagt. Deze belastingdruk is fors hoger dan het tarief van 49,50% in de hoogste belastingschijf (box 1). Het RB is van mening dat de huidige gecombineerde belastingdruk voor aanmerkelijkbelanghouders ten opzichte van ondernemers in de inkomstenbelasting te hoog is en omlaag moet.
Twee tarieven
Op korte termijn is dit volgens het RB te realiseren door het aanmerkelijk belangtarief (box 2) op te splitsen in twee tarieven. Voor de eerste belastingschijf (tot 50.000 euro) stelt het RB een laag belastingtarief voor van 20% en voor de tweede belastingschijf (vanaf 50.000 euro) een hoog belastingtarief van 25%. Dit betekent dat dit, op basis van de huidige vennootschapsbelastingtarieven van 15%/25,8%, tot de volgende gecombineerde belastingtarieven leidt. Het RB merkt hierbij wel op dat wanneer de vennootschapsbelastingtarieven stijgen, de aanmerkelijk belangtarieven moeten dalen om tot eenzelfde gecombineerde belastingdruk te komen. Dit geldt ook als de eerste schijf en tweede van de inkomstenbelasting in box 1 dalen.
Aanzuigende werking
Verder stellen de initiatiefnemers (zonder dat dit onderbouwd wordt) dat een hoog belastingtarief in box 2 de prikkel zal wegnemen om vermogen van box 3 naar box 2 te verplaatsen. Op dit moment heeft box 2 een aanzuigende werking omdat daadwerkelijk gerealiseerde rendementen worden belast op basis van een winstbelasting en niet op basis van forfaitaire belastingheffing in box 3. Dit kan in de toekomst versterkt worden indien voor box 3 een vermogensaanwasbelasting wordt geïntroduceerd. Het RB is van mening dat problemen in de belastingheffing van box 3 niet opgelost moeten worden met een hoog aanmerkelijk belang tarief van 40,59%.
Doorschuifregeling
De initiatiefnemers stellen voor om de doorschuifregeling aanmerkelijk belang af te schaffen om eindeloos doorschuiven te voorkomen. Het RB merkt hierbij op dat deze mogelijkheid sinds 2010 alleen nog van toepassing is voor ondernemingsvermogen en niet meer voor beleggingsvermogen. Door deze doorschuifregeling af te schaffen vloeit veel liquiditeit uit mkb-bedrijven hetgeen ten koste gaat van de toekomstige bedrijfsinvesteringen. Het RB verwacht dat het afschaffen van de doorschuifregeling aanmerkelijk belang ten koste zal gaan van economische groei. Het RB roept de initiatiefnemers daarom op om de doorschuifregeling aanmerkelijk belang niet af te schaffen.
BOR
De bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) blijft in de ogen van sommige politieke partijen – en ook in de ogen van de indieners van dit initiatiefwetsvoorstel – omstreden. Gebruikmaken van de geboden wettelijke faciliteiten zou inbreuk maken op de fair share gedachte, zo valt regelmatig te beluisteren. Die geluiden gaan voorbij aan het feit dat de BOR – zeker in het mkb en de agrarische sector – in een daadwerkelijke – grote zelfs – behoefte voorziet. Toegegeven kan worden dat de faciliteit de laatste jaren is verruimd. Maar om de faciliteit zo ingrijpend in te krimpen als in het initiatiefwetsvoorstel wordt voorgesteld, is het kind met het badwater weggooien, aldus het RB. Wel kan de regeling worden teruggebracht naar haar oorspronkelijke doel. Bij deze hersteloperatie (denk aan verlaging van de vrijstelling of oprekking van de duur van de voortzettingsperiode) kunnen tevens enkele zich regelmatig in de praktijk aandienende problemen opgelost kunnen worden. Denk daarbij aan de fiscale positie van de niet-voortzettende kinderen/bedrijfsopvolgers en de gevolgen van een faillissement binnen de voorzettingsperiode. Maar de nu gedane voorstellen doen aan het belang van de bestaande regeling geen enkel recht, aldus het RB.
Download hier de uitgebreide reactie.