
Een mondelinge beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is niet rechtsgeldig, oordeelt de kantonrechter. De loonvordering van de werknemer wordt toegewezen.
Een overeenkomst waarmee een arbeidsovereenkomst wordt beëindigd is slechts geldig als deze schriftelijk is aangegaan. De werkgever is toch verplicht het volledige loon te voldoen, ook al heeft de werknemer de overeengekomen arbeid (mogelijk) gedeeltelijk niet verricht.
Loonvordering
De werknemer legt aan zijn loonvordering ten grondslag dat hij vanaf 1 oktober 2018 tot en met 3 oktober 2021 in loondienst is geweest bij de werkgever. Volgens de werknemer is de werkgever tekortgeschoten in de nakoming van de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende loonbetalingsverplichting over de maanden augustus 2021 en september 2021.
De werknemer stelt dat zijn basisloon € 5.650 bruto per maand bedroeg en dat hij daarnaast structureel een brutotoeslag ontving van € 853,62.
Vakantiebijslag
Verder stelt de werknemer dat hij op grond van artikel 4.2 van de arbeidsovereenkomst recht heeft op 8% vakantiebijslag. De werknemer vordert in dat kader € 1.779,20, aangezien de vakantiebijslag slechts is betaald tot en met mei 2021. Hij stelt ook dat hij op grond van artikel 5.1 van de arbeidsovereenkomst recht heeft op € 4.170, zijnde het pro rato deel van de tijd dat hij in 2021 nog bij de werkgever in dienst is geweest (9/12).
Vakantiedagen
Wat betreft de gevorderde uitbetaling van de niet genoten vakantiedagen stelt de werknemer dat hij op grond van artikel 7 van de arbeidsovereenkomst recht heeft op 25 vakantiedagen per kalenderjaar, hetgeen neerkomt om 18,75 vakantiedagen over de periode januari 2021 tot en met september 2021. Daarvan heeft de werknemer er naar eigen zeggen 5 opgenomen, zodat er nog 13,75 niet opgenomen vakantiedagen resteren, die een waarde vertegenwoordigen van € 3.586 bruto.
Einde contract per 12 dan wel 31 juli 2021
De werkgever voert als verweer dat de arbeidsovereenkomst per 12 juli 2021 dan wel per 31 juli 2021 in overleg en met wederzijds akkoord is beëindigd. Verder voert de werkgever als verweer dat de werknemer vanaf 1 augustus 2021, of zelfs eerder, geen werkzaamheden meer heeft uitgevoerd voor de werkgever. Daarnaast betwist de werkgever de door de werknemer genoemde hoeveelheid niet opgenomen vakantiedagen.
Schriftelijkheidseis
Wat betreft het verweer dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd per 12 juli 2021 dan wel per 31 juli 2021 stelt de werkgever dat partijen met betrekking tot het einde van de arbeidsovereenkomst na overleg mondeling overeenstemming hebben bereikt. Op dit punt heeft de werknemer aangevoerd dat een dergelijke beëindiging van een arbeidsovereenkomst moet worden vastgelegd, maar volgens de werkgever geldt er niet (altijd) een schriftelijkheidseis.
De kantonrechter is van oordeel dat de door de werkgever gestelde mondelinge beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden in rechte geen stand kan houden. In artikel 7:670b lid 1 BW is bepaald dat een overeenkomst waarmee een arbeidsovereenkomst wordt beëindigd slechts geldig is als deze schriftelijk is aangegaan.
Geen werkzaamheden meer verricht
Wat betreft het verweer dat de werknemer vanaf 1 augustus 2021 geen werkzaamheden meer heeft uitgevoerd voor de werkgever stelt de werkgever dat het vertrouwen in de werknemer begin 2021 verdwenen was en dat hij de werknemer per 12 juli 2021 heeft uitgeschreven als gevolmachtigde. De werkgever stelt dat hij dat aan de werknemer heeft meegedeeld en dat de werknemer daarna geen werkzaamheden meer heeft verricht. De werknemer voert echter aan dat hij tot 1 oktober 2021 heeft doorgewerkt voor de werkgever.
Doorsturen e-mailberichten
Ter motivering van dit standpunt heeft de werknemer diverse stukken in het geding gebracht, waaronder werkgerelateerde e-mailberichten van de werknemer (met zijn e-mailaccount van de werkgever) in de maanden augustus 2021 en september 2021 en een verklaring van een ex-collega van de werknemer waarin staat dat hij gedurende zijn gehele dienstverband van 1 april 2021 tot en met 1 oktober 2022 (de kantonrechter begrijpt 1 oktober 2021) onder de werknemer heeft gewerkt. In reactie hierop stelt de werkgever dat het alleen doorsturen van e-mailberichten niet gekwalificeerd kan worden als werkzaamheden.
Werkzaamheden gedeeltelijk verricht
Vervolgens heeft de werknemer tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij zijn werkzaamheden tot en met september 2021 zo goed als mogelijk heeft uitgevoerd, maar dat zijn mogelijkheden daartoe werden beperkt, bijvoorbeeld doordat de werkgever hem geen instructies meer gaf en zijn bevoegdheden inperkte. Al met al is de kantonrechter op grond van het bovenstaande van oordeel dat de werknemer zijn werkzaamheden in de laatste periode niet geheel, maar nog wel gedeeltelijk heeft verricht.
Verplicht volledig loon doorbetalen
Verder overweegt de kantonrechter dat in artikel 7:628 lid 1 BW is bepaald dat de werkgever verplicht is het naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen als de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen.
Ontvreemding dierengeneesmiddelen
Kortom, ook als een werknemer de overeengekomen arbeid gedeeltelijk niet heeft verricht, geldt als uitgangspunt dat een werkgever toch verplicht is het volledige loon te voldoen. Dat is slechts anders als de werkgever aantoont dat het gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van werknemer ( de werknemer ) behoort te komen. De werkgever stelt dat dit het geval is, omdat hij zich genoodzaakt zag om diverse bevoegdheden van de werknemer in te trekken als gevolg van een ontvreemding van dierengeneesmiddelen door de werknemer.
Deels niet gewerkt, toch volledig loon
De werknemer betwist echter gemotiveerd dat hij iets te maken heeft met deze vermeende ontvreemding. In dat licht heeft de werkgever volgens de kantonrechter niet aan de stelplicht voldaan wat betreft het punt dat het gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. Dat brengt mee dat de kantonrechter vasthoudt aan het uitgangspunt dat de werkgever toch verplicht is het volledige loon te voldoen, ook al heeft de werknemer de overeengekomen arbeid (mogelijk) gedeeltelijk niet verricht.
Beslissing
De kantonrechter veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen:
- € 11.120,00 bruto aan loon over de maanden augustus 2021 en september 2021;
- € 1.707,24 bruto aan vaste toeslag voor de bijtelling;
- € 1.779.20 bruto aan vakantiebijslag over de maanden juni 2021 tot en met september 2021;
- € 4.170,00 bruto aan een (gedeeltelijke) dertiende maand;
- € 3.586,00 bruto aan niet genoten vakantiedagen;
- de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf 22 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 2.236,24 aan wettelijke verhoging;
- € 962,76 aan buitengerechtelijke incassokosten.
Daarnaast veroordeelt de kantonrechter de werkgever om aan de werknemer te verstrekken een specificatie ten aanzien van alle nabetalingen en een jaaropgave over het jaar 2021.
De kantonrechter veroordeelt de werkgever in de proceskosten, aan de zijde van de werknemer tot dit vonnis vastgesteld op € 1.883,51.
Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 1 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1350