Rechtbank Gelderland komt tot het oordeel dat de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) kan worden toegepast op de uitbreidingen van deelnemingen in een bv. Omdat een deel van de liquide middelen en effecten niet duurzaam overtollig is moeten ze voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling ook tot het ondernemingsvermogen worden gerekend.
Op 22 maart 2016 overlijdt een vrouw die haar twee kinderen heeft benoemd tot erfgenaam en haar vier kleinkinderen heeft aangewezen als legataris. Tot de nalatenschap van erflaatster behoort een aandelenbelang van 37,56% in een holding. Deze holding houdt alle aandelen in een bv met diverse deelnemingen in binnen-en buitenland.
De activiteiten van de bv zijn voornamelijk gericht op het ontwikkelen, fabriceren en verkopen van hoogwaardige ingrediënten voor brood en banket. De bv heeft in het jaar 2015, voorafgaand aan het overlijden van erflaatster, diverse nieuwe belangen verkregen en enkele bestaande belangen uitgebreid. Eind 2015 stond op de balans van de holding een bedrag van ruim € 30.000.000 aan liquide middelen en € 12.000.000 aan effecten.
De erfgenamen en legatarissen hebben aangifte voor de erfbelasting gedaan waarin ze een beroep hebben gedaan op de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR). De inspecteur kondigt in een brief aan dat hij van de aangifte wil afwijken omdat de uitbreidingen en de nieuwe deelneming niet in aanmerking worden genomen voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling, omdat deze niet al een jaar in het bezit van erflaatster waren op het moment dat zij overleed.
Duurzaam overtollig
Ook neemt hij het standpunt in dat zowel de liquide middelen en effecten in de holding als die in de bv vooralsnog als duurzaam overtollig worden aangemerkt. De erfgenamen en legitimarissen maken vervolgens bezwaar.
De erfgenamen stellen zich op het standpunt dat voor de vraag of de uitbreiding van de belangen in de bv onder de BOR valt niet van belang is wanneer die uitbreidingen hebben plaatsgevonden. Volgens hen geldt geen afzonderlijke, nieuwe bezitstermijn voor deze uitbreidingen. De uitbreidingen van de belangen van de bv zijn gefinancierd met eigen middelen die – voordat deze werden uitgegeven – kwalificeerden als ondernemingsvermogen van de bv.
Sprake van één objectieve onderneming
Rechtbank Gelderland onderschrijft die stelling en vindt dat de onderneming die de bv drijft één objectieve onderneming is en het past niet binnen de bedoeling van de bezitseis dat wanneer ondernemingsvermogen wordt gebruikt om een bestaand belang uit te breiden, die uitbreiding ook een jaar in bezit moet zijn geweest voor het overlijden.
Voldoende is dat er al langer dan een jaar een belang was in de bv. Er is geen sprake van een situatie waarin beleggingsvermogen wordt omgezet in ondernemingsvermogen in het zicht van een overlijden.
De erfgenamen voerden ook in hun bezwaar aan dat de liquide middelen en effecten van de holding ondernemingsvermogen vormen omdat ze bedoeld zijn voor acquisitie en investeringen door de bv. Daarnaast waarborgen ze dat het karakter van familiebedrijf behouden blijft. Tot slot vormen ze een buffer voor de kosten van de eigen bedrijfsvoering van de holding.
Volgens de rechtbank staat het een belastingplichtige vrij om te bepalen of hij liquide middelen tot zijn ondernemingsvermogen rekent, zo lang hij de grenzen van de redelijkheid niet overschrijdt. Die grenzen worden overschreden wanneer een belastingplichtige tot het vermogen van zijn onderneming liquide middelen rekent die duurzaam overtollig zijn, wat betekent dat zij in die onderneming geen enkele functie vervullen.
Toekomstige overnames en investeringen
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de erfgenamen voldoende aannemelijk gemaakt dat een deel van de liquide middelen en effecten op de balans van de holding tot het ondernemingsvermogen behoort omdat dit wordt aangehouden ter versteviging van de door de bv gedreven onderneming. Het gaat dan om gelden die beschikbaar worden gehouden voor toekomstige overnames en investeringen.
Het dividendbeleid van de holding en de bv brengt met zich dat in de holding een financiële buffer wordt opgebouwd die niet ten behoeve van de persoonlijke belangen van de aandeelhouders van de holding wordt aangehouden.
De bv heeft het voornemen om jaarlijks € 15 miljoen aan overnames en voor € 27,5 miljoen aan onderhoud en investeringen te doen. De rechtbank staat daarom de bv toe om 70% van dit jaarbedrag als buffer aan te houden. Een bedrag van € 29,75 miljoen aan liquide middelen en effecten kwalificeert dus als ondernemingsvermogen.