De door een bv geproduceerde producten voldoen wel aan de voorschriften voor medische hulpmiddelen, maar kunnen niet worden gezien als geneesmiddelen die onder het verlaagde tarief voor de omzetbelasting vallen, zo oordeelt hof Den Haag.
Een bv is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting met een andere bv samen en vervaardigt en levert farmaceutische producten. De bv brengt producten op de markt voor huidaandoeningen zoals eczeem, acne, rosacea en andere huidirritaties.
De levering van deze producten geschiedt via een eigen webshop (voornamelijk aan particulieren), aan apotheken en aan huidspecialisten. Ook zijn de producten verkrijgbaar bij drogisterijen.
Voor de producten is geen handelsvergunning of parallelle handelsvergunning in de zin van de Geneesmiddelenwet afgegeven, heeft geen toetsing door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen op werkzaamheid en op schadelijkheid plaatsgevonden en is een mededeling gedaan als bedoeld in artikel 5 van het Besluit medische hulpmiddelen.
CE-markering
De producten hebben een CE-markering, dat wil zeggen dat als medisch hulpmiddel wordt voldaan aan de wettelijke voorschriften van Richtlijn 93/42/EEG betreffende medische hulpmiddelen. De bv wil op de levering van de producten het verlaagde btw-tarief toepassen.
Omdat de producten naar hun aard volgens maatschappelijke opvatting niet worden aangemerkt als geneesmiddel maar een cosmetisch, verzorgend, dan wel reinigend product zijn gaat de inspecteur daar niet in mee en legt een naheffingsaanslag op.
Voor hof Den Haag komt in de door de bv gestarte beroepsprocedure ook nog aan de orde of het verschil in behandeling tussen geneesmiddelen en de medische hulpmiddelen in strijd is met het fiscale neutraliteitsbeginsel.
Handelsvergunning
Het hof refereert aan het feit dat de Nederlandse wetgever er destijds bewust heeft voor gekozen om alleen een verlaagd tarief voor de omzetbelasting toe te passen op leveringen van geneesmiddelen en waarvoor tevens op grond van die wet een vergunning voor het in het handelsverkeer brengen aanwezig is (een handelsvergunning).
Leveranciers van (geregistreerde) niet-receptplichtige geneesmiddelen moeten aan andere en strengere eisen voldoen en een omvangrijkere procedure doorlopen voor wat betreft de toelating op de markt, kwaliteit, werkzaamheid en risico’s van de producten en het informeren van de consument daarover dan waaraan de bv als leverancier van haar producten moet voldoen.
Hoewel aannemelijk is dat de door de bv aangedragen niet-receptplichtige geneesmiddelen overeenkomstige eigenschappen hebben voor wat betreft de behandeling van de genoemde huidaandoeningen, heeft de bv niet aannemelijk gemaakt dat de hiervoor beschreven verschillen voor de modale consument geen rol spelen, zo oordeelt het hof.
Uit de verklaring van een door de bv ingeschakelde apotheker, zo vervolgt het hof, blijkt dat de apotheker kennelijk zijn klanten adviseert over de werking, het gebruik en de betrouwbaarheid van de niet-receptplichtige geneesmiddelen en de producten van de bv en dat dit advies kennelijk tevens inhoudt dat de producten net zo goed, betrouwbaar en veilig zijn als de niet-receptplichtige geneesmiddelen. Door deze verklaring komt het hof echter niet tot een ander oordeel.
Neutraliteitsbeginsel
Van een schending van het unierechtelijke neutraliteitsbeginsel wilde het hof ook niets weten. De Nederlandse wetgever is binnen de grenzen van de unierechtelijke regelgeving op omzetbelastinggebied, ook met inachtneming van de unierechtelijke rechtsbeginselen gebleven. Daar moet de bv ook zijn als die denkt dat er toch sprake is van een schending van neutraliteitsbeginsel.
Voor de heffing van de omzetbelasting vindt het hof dat het algemene tarief moet worden toegepast op de leveringen van de producten van de bv, gezien de vastgestelde en wezenlijke verschillen tussen die producten en geneesmiddelen.