De rechtbank Noord-Nederland beslist dat een verzoek om teruggave van omzetbelasting twintig jaar na dato toch echt veel te laat is. De inspecteur heeft de verzoeken aangemerkt als bezwaren, die hij vervolgens terecht heeft afgewezen.
Twee vennootschappen doen in brieven van 20 juni 2022 (voor € 172.765) en 24 juni 2022 (voor € 161.606) een verzoek om omzetbelasting terug te betalen met betrekking tot een levering die in 2001 en 2000 heeft plaatsgevonden.
De inspecteur heeft de verzoeken aangemerkt als bezwaren tegen voldoeningen op aangifte en deze bezwaren bij uitspraken op bezwaar van 7 september 2022 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
Ook merkt hij de verzoeken aan als verzoeken om ambtshalve teruggaaf, die hij vervolgens afwijst omdat deze niet zijn ingediend binnen vijf jaar na het einde van de tijdvakken waarop de teruggaafverzoeken betrekking hebben.
Bij de rechtbank Noord-Nederland gaat het er nu om of de bezwaren of verzoeken om ambtshalve teruggaaf terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard of afgewezen.
De vennootschappen zijn het er niet mee eens en stellen dat de verzoeken pas na 20 jaar zijn gedaan, omdat toen pas duidelijk is geworden dat de levering(en) van landbouwgrond onder ontbindende voorwaarde teruggedraaid moest(en) worden, alsook de gevolgen voor de omzetbelasting.
Bezwaar of ambtshalve teruggaaf
Naar het oordeel van de rechtbank kan de inhoud van de brieven van 24 juni 2022 en 20 juni 2022 op twee manieren worden opgevat: als bezwaren tegen de voldoeningen op aangifte of als verzoeken om ambtshalve teruggaaf als bedoeld in artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
De rechtbank overweegt dat de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. De inspecteur heeft de bezwaren meer dan twintig jaar na de voldoeningen ontvangen. Daarmee staat vast dat ruim na het verstrijken van de bezwaartermijn van de voldoeningen bezwaar is gemaakt.
De bezwaren dienen dan niet-ontvankelijk te worden verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de vennootschappen in verzuim zijn geweest. Indien het mogelijk was bezwaar te maken, maar dit niet is gedaan omdat de belastingplichtige er destijds geen reden toe zag, kan een later opgekomen reden om bezwaar te maken niet tot gevolg hebben dat de termijnoverschrijding verschoonbaar wordt. Dit geldt voor zowel redenen van feitelijke als juridische aard.
Niet-verschoonbare termijnoverschrijding
De rechtbank is van oordeel dat de termijnoverschrijding in dit geval niet verschoonbaar is en dat de inspecteur de brieven van de vennootschappen, voor zoverre deze opgevat dienen te worden als bezwaren tegen de voldoeningen op aangifte, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Met betrekking tot de ambtshalve teruggaaf is het zo dat een beslissing op een verzoek om ambtshalve teruggaaf op grond van artikel 65 van de AWR niet is aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking. Gelet op het zogenoemde gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat dan geen beroep open en daarmee ook geen bezwaar.
Dit betekent dat de rechtbank niet bevoegd is een inhoudelijk oordeel te geven over de ambtshalve beslissing op grond van het genoemde artikel en dat de vennootschappen niet bij de belastingrechter maar bij de civiele rechter moeten zijn.