Een belastingplichtige man heeft jarenlang bankrekeningen bij de UBS bank in Zwitserland verzwegen. In oktober 2015 keert hij in, maar Hof Den Haag stelt dat geen sprake kan zijn van vrijwillige inkeer omdat hij door die bank in juli 2015 op de hoogte is gesteld van een groepsverzoek aan Zwitserland.
Een gehuwde man woont in Nederland, zijn echtgenote in Zwitserland. In zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2005 tot en met 2014 heeft hij geen melding gemaakt van door hem aangehouden bankrekeningen bij een Zwitserse bank.
Op 23 juli 2015 heeft het Central Liaison Office (CLO) van de belastingdienst een groepsverzoek gedaan aan Zwitserland met betrekking tot inwoners van Nederland met een rekening bij de UBS Bank.
Groepsverzoek aan Zwitserse autoriteiten
In het groepsverzoek wordt aan de Zwitserse autoriteiten verzocht om de (bank)gegevens te verstrekken van rekeninghouders gedurende de periode van 1 februari 2013 tot en met 31 december 2014 die een Nederlands adres hebben.
In een brief van 16 september 2015 heeft de UBS Bank de rekeninghouders die voldoen aan de in het groepsverzoek omschreven criteria schriftelijk bericht dat de Nederlandse Belastingdienst informatie heeft gevraagd over rekeninghouders bij de UBS Bank.
De Zwitserse Belastingdienst heeft in het publicatieblad van het Zwitserse Bundesambt (het Bundesblatt) een officiële aankondiging geplaatst over het groepsverzoek.
Ook in de Nederlandse media is op 27 september 2015 uitgebreid aandacht besteed aan het groepsverzoek over in Nederland woonachtige rekeninghouders die niet verklaard hebben dat zij in Nederland fiscaal compliant zijn ten aanzien van hun bankrekeningen bij de UBS Bank.
Op 28 oktober 2015 heeft de gemachtigde van de man de inspecteur bericht dat de man openheid van zaken wil geven over zijn in Zwitserland aangehouden bankrekeningen die hij niet eerder in zijn aangiften heeft vermeld.
Niet-tijdige vrijwillige verbeteringen
En ook dat hij een vaststellingsovereenkomst wil sluiten met de inspecteur en dat hij daarbij een beroep doet op de regeling voor vrijwillige inkeer als bedoeld in artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
De inkeerverzoeken zijn door de belastingdienst ontvangen op respectievelijk 28 oktober 2015 en 16 november 2015. De inspecteur stelt zich voor deze (te late) meldingen op het standpunt dat deze meldingen inzake verzwegen UBS-vermogen, binnengekomen ná 27 september 2015, als niet tijdige vrijwillige verbeteringen kwalificeren.
De inspecteur legt de man naar aanleiding van de door de UBS Bank verstrekte informatie en de door de man verstrekte bankstukken navorderingsaanslagen IB/PVV 2005 tot en met IB/PVV 2014 op en ook een navorderingsaanslag in het recht van successie over de erfrechtelijke verkrijging van zijn moeder die in 2008 is overleden.
De inspecteur kondigt ook aan dat hij boetes van 100% zal opleggen voor de navorderingsjaren waarvan de aangiften IB/PVV zijn gedaan na 1 juli 2009 en boetes van 40% zal opleggen in de overige gevallen.
Bij de bepaling van de hoogte van de boetes neemt de inspecteur mee dat er sprake is van verzwegen (buitenlands-)vermogen in een land waar jarenlang een bankgeheim gold, er sprake is sprake van (voorwaardelijk) opzet, er (te late) vrijwillige verbeteringen vermogen in het buitenland zijn ingediend en er volledig is meegewerkt.
Hof Den Haag verwerpt het argument van de man dat dat hij van de UBS Bank geen brief heeft gekregen omdat hij eind 2014 zijn rekeningen bij de UBS Bank had beëindigd. Het groepsverzoek heeft immers betrekking op de periode waarin de man nog wel rekeningen bij de UBS Bank had en de bank in haar administratie ook beschikte over de rekeninggegevens van de man over die periode. Het vermoeden dat de brief door de UBS Bank aan hem is gezonden en door hem is ontvangen heeft hij niet weersproken.
Voldoende aandacht voor het groepsverzoek
Verder wees het hof de man erop dat het groepsverzoek is gepubliceerd in het Bundesblatt en dat in de Nederlandse media op 27 september 2015 uitgebreid aandacht is besteed aan het groepsverzoek en hij had kunnen weten dat het groepsverzoek was gedaan en dat dit ook op hem betrekking had.
De man had redelijkerwijs moeten vermoeden, zo beslist het hof, dat de inspecteur door het groepsverzoek op de hoogte zou komen van zijn UBS-rekeningen. Onder die omstandigheden kan op 28 oktober 2015 geen sprake meer zijn van een vrijwillige inkeer en is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 67n AWR.
Het hof concludeert verder dat de opgelegde boetes van 40% bij de navorderingsaanslagen IB/PVV waarvan de aangiftes zijn gedaan voor 1 juli 2009 en van 100% voor de overige gevallen en de boete van 40% bij de navorderingsaanslag in het recht van successie, passend en geboden zijn.