
Na het opmaken van het testament kunnen zich feiten en omstandigheden voordoen waardoor de feitelijke verhoudingen niet langer aansluiten bij wat de erflater kennelijk wilde regelen. Daarvoor is niet vereist dat de erflater bij het opmaken van het testament hierop is vooruitgelopen, zo oordeelt de Hoge Raad.
In zijn testament van 2006 heeft een erflater zijn toenmalige echtgenote benoemd tot zijn enige erfgename onder de voorwaarde dat hun huwelijk nog bestaat op zijn sterfdag. Hij heeft in zijn testament een erfstelling opgenomen dat hij zijn broer als enige erfgenaam benoemt als het huwelijk is ontbonden op zijn sterfdag.
De erflater en zijn toenmalige echtgenote zijn in 2009 gescheiden, zodat de toenmalige echtgenote geen erfgenaam (meer) is. Hij hertrouwt in 2009 en krijgt samen met zijn nieuwe vrouw twee kinderen. Hij overlijdt in 2017.
Concept testament
Gedurende zijn tweede huwelijk heeft de erflater op enig moment een concept van een testament laten maken. Daarin staat dat hij dat hij alle eerder gemaakte uiterste wilsbeschikkingen herroept en zijn echtgenote en, indien aanwezig, zijn kinderen tot zijn erfgenamen benoemt.
Tot een ondertekening van een overeenkomstig testament bij de notaris komt hij echter niet , zodat zijn laatste testament het testament van 2006 is, waarbij de broer de nalatenschap van de erflater beneficiair heeft aanvaard.
Nu hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de broer van de erflater op grond van het testament de enige erfgenaam is, gaat de weduwe van de erflater in cassatie tegen deze uitspraak.
Het hof stelt dat het gaat om de vraag of de (subsidiaire) erfstelling van de broer in het testament van erflater uit 2006 nog steeds geldt. De uitleg die de weduwe aan die erfstelling geeft, komt erop neer dat zij alleen is gemaakt voor het geval erflater bij zijn overlijden niet gehuwd is en geen afstammelingen achterlaat.
Het hof stelt dat er gelet dient te worden op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Feiten en omstandigheden van na het maken van het testament kunnen alleen meedoen bij de uitleg als erflater daarop bij het maken van zijn testament is vooruitgelopen.
Klacht van de weduwe
De weduwe en de kinderen wijzen in hun beklag het hof erop dat tijdens het maken van het testament de erflater heeft verwacht niet te hertrouwen of kinderen te krijgen. Volgens hen heeft het hof onvoldoende aandacht besteed aan wijzigingen in de huwelijks- en gezinssituatie van de erflater, die hij tijdens het opmaken van zijn testament niet had voorzien.
De Hoge Raad licht toe dat bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt.
Bij het vaststellen van de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt, kunnen feiten en omstandigheden van na het opmaken van de uiterste wil van belang zijn. Daaraan kan namelijk bewijs worden ontleend van een omstandigheid waaronder de uiterste wil is gemaakt.
Bestaande verwachtingen over toekomstige gebeurtenissen horen daar ook bij.
Niet langer aansluiting bij wens erflater
Het kan zijn dat zich na het opmaken van de uiterste wil feiten en omstandigheden voordoen waardoor de feitelijke verhoudingen niet langer aansluiten bij hetgeen de erflater kennelijk wenste te regelen.
In dat geval kan de uiterste wil zo worden uitgelegd dat de desbetreffende beschikking alleen gold voor de situatie die bestond voordat de bedoelde feiten en omstandigheden zich hadden voorgedaan. Daarvoor, zo is het oordeel van de Hoge Raad, niet vereist dat de erflater bij het opmaken van de uiterste wil op de bedoelde feiten en omstandigheden is vooruitgelopen.
De omstandigheid dat de erflater in zijn testament niet is vooruitgelopen op de latere wijziging in zijn huwelijks- en gezinssituatie (zijn hertrouwen en de geboorte van de kinderen) brengt niet mee dat die wijziging bij de uitleg van het testament geen rol kan spelen.
Indien de erflater bij het opmaken van de uiterste wil geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid van hertrouwen en achterlaten van kinderen, dringt zich de vraag op of de erflater met de uiterste wil ook de door die omstandigheid gewijzigde verhoudingen kennelijk wilde regelen.
Aan die vraag kon hof Arnhem-Leeuwarden niet voorbijgaan door slechts uit het testament af te leiden welke verhoudingen de erflater met de uiterste wil kennelijk wilde regelen. Het hof mocht niet zomaar constateren dat in het testament niet is opgenomen dat de broer geen erfgenaam is als de erflater hertrouwt en kinderen krijgt.
De Hoge Raad verwijst het geding daarom naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.