Los van de wettelijke voorwaarden kan een beschikking fiscale eenheid zo worden opgevat dat sprake is van een expliciete toezegging, oordeelt de Hoge Raad. Die beschikking kan onder bepaalde omstandigheden het vertrouwen bij belastingplichtigen opwekken dat zij een fiscale eenheid vormen.
Een bv die een groothandel drijft in bouwmaterialen doet op 22 oktober 2010 een investering in een zeeschip. Daartoe richt de bv op 29 november 2010 samen met een coöperatieve vereniging een besloten vennootschap op. Bij die oprichting zijn 179 van de 180 aandelen in de dochtervennootschap bij de bv geplaatst.
Op verzoek van de bv en de dochtervennootschap heeft de inspecteur bij beschikking van 21 maart 2011 beslist dat de dochtervennootschap vanaf haar oprichtingsdatum is gevoegd in een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
In haar aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2010 claimt de bv een negatief resultaat van de dochtervennootschap van ruim € 3.000.000 dat nagenoeg geheel is ontstaan door willekeurige afschrijving op het zeeschip.
In overeenstemming met die aangifte stelt de inspecteur de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2010 vast en gelijktijdig bij beschikking het verlies van de bv van dat jaar middels de verliesvaststellingsbeschikking.
Geen economische eigendom aandelen
De inspecteur komt later op die vaststelling terug en neemt het standpunt in dat tussen de bv en de dochtervennootschap nooit een fiscale eenheid heeft bestaan aangezien de bv volgens hem niet de economische eigendom van de aandelen in de dochtervennootschap had.
Hij corrigeert de belastbare winst van de bv in die zin dat hij geen rekening houdt met het verlies van de dochtermaatschappij en herziet de verliesvaststellingsbeschikking.
Hof Den Bosch oordeelt dat onjuiste beschikkingen die op verzoek van belastingplichtigen door de inspecteur worden gegeven en waarvoor wettelijk geen mogelijkheid tot herziening bestaat omwille van de rechtszekerheid in beginsel niet ten nadele van de belastingplichtige kunnen worden herzien.
Aangezien geen sprake is van het opzettelijk of grofschuldig verstrekken van onjuiste of onvolledige informatie, kan de eenmaal afgegeven beschikking naar het oordeel van het hof niet met terugwerkende kracht worden ingetrokken of herzien.
De inspecteur is naar het oordeel van het hof aan de beschikking gebonden tot het moment dat hij de bv meedeelt dat vanaf een in de toekomst gelegen moment de fiscale eenheid niet langer geacht wordt te bestaan omdat niet aan de voorwaarden van een fiscale eenheid wordt voldaan.
Aangezien de inspecteur in het jaar 2010 niet een dergelijke mededeling heeft gedaan, is volgens het hof in elk geval gedurende het jaar 2010 sprake van een fiscale eenheid tussen de bv en de dochtervennootschap.
Rechtszekerheid
De Hoge Raad casseert het oordeel van Hof Den Bosch en betoogt dat een fiscale eenheid, ondanks een daartoe strekkende beschikking, niet tot stand komt indien nimmer aan de totstandkomingsvoorwaarden is voldaan. De betekenis van een beschikking fiscale eenheid is bij de heffing van vennootschapsbelasting in het bijzonder gelegen in de rechtszekerheid voor zowel de betrokken belastingplichtigen als de belastingdienst, in die zin dat vooraf komt vast te staan dat, en vanaf welk tijdstip, belastingplichtigen een fiscale eenheid (gaan) vormen.
De betekenis van een dergelijke beschikking gaat niet zo ver dat zij tot gevolg heeft dat een fiscale eenheid ontstaat in gevallen waarin niet aan de vereisten voor het bestaan daarvan wordt voldaan, aldus de Hoge Raad. Intrekking of herziening van de beschikking fiscale eenheid is in deze gevallen daarom niet nodig om te bewerkstelligen dat dit gevolg achterwege blijft.
Het oordeel van het hof dat de inspecteur met betrekking tot het verleden in beginsel niet ten nadele van de betrokken belastingplichtigen kan terugkomen van een beschikking waarbij hij het verzoek van die belastingplichtigen heeft ingewilligd, geeft volgens de Hoge Raad blijk van een onjuiste opvatting.
Ook het oordeel van het hof dat de rechtszekerheid alleen dient te wijken indien de beschikking fiscale eenheid is gegeven op grond van opzettelijk of grofschuldig door belastingplichtigen verstrekte onjuiste of onvolledige informatie waardoor de inspecteur op het verkeerde been is gezet, is volgens de Hoge Raad onjuist.
Expliciete toezegging
De Hoge Raad voegt daaraan toe dat kan worden opgemerkt dat een beschikking fiscale eenheid wel als een expliciete toezegging kan worden opgevat, die onder bepaalde omstandigheden het gerechtvaardigd vertrouwen wekt bij de betrokken belastingplichtigen dat zij een fiscale eenheid vormen.
Voor dat vertrouwen is vereist dat de inspecteur de toezegging heeft gedaan na kennisneming van alle daartoe benodigde feiten en omstandigheden van het geval. Verder is vereist dat de belastingplichtige aan die uitlatingen het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de fiscus in zijn geval aan wettelijke, dan wel andere door hem in acht te nemen algemene regels een bepaalde toepassing zal geven.
Ten slotte is vereist dat de toezegging niet zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat de belastingplichtige redelijkerwijs de onjuistheid daarvan had kunnen en moeten beseffen, en daarom op nakoming van die toezegging in redelijkheid niet mocht rekenen.
De inspecteur, zo oordeelt de Hoge Raad, is echter niet gebonden aan een door middel van een beschikking fiscale eenheid gedane toezegging, en de belastingplichtige kan niet met succes een beroep doen op vertrouwen gewekt door een dergelijke toezegging,
De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep gegrond en verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak.