Bij de schenking van enkele kunstwerken aan een museum doet de vraag zich voor of sprake is van een schenking van een geldsom of van kunstwerken. Rechtbank Gelderland oordeelt dat in de verhouding tussen de schenker en de begiftigde de schenking van de kunstwerken centraal staat en niet een geldbedrag. Daarom moet de hoogte van de periodieke gift worden bepaald door de waarde van de kunstwerken, als ware het een gift in natura.
Een verzamelaar van kunst die eerder directeur van een museum was en tentoonstellingscurator schenkt een aantal kunstwerken aan een Amerikaans museum. De man en het museum maken een notariële akte op waarin de schenking de vorm heeft gekregen van een verkoop onder schuldigerkenning van de totaal verschuldigde koopprijs.
De verkoop wordt gecombineerd met een periodieke kwijtschelding van de schuldig gebleven koopprijs voor een periode van vijf jaar. De schenker en de begiftigde gaan een geldlening aan voor een bedrag van $ 3.600.000 zijnde het bedrag waarop een Amerikaans veilinghuis de kunstwerken heeft getaxeerd.
De inspecteur van de Belastingdienst is het oneens met de Amerikaanse taxatie en doet zelf een beroep op een Nederlandse taxatiebureau en die komt maar tot een totale taxatiewaarde van de werken van € 950.000.
Voor rechtbank Gelderland is het duidelijk dat de schenking moet worden aangemerkt als een periodieke gift in de zin van artikel 6:34 van de Wet IB 2001. Het geschil heeft met name betrekking op welk bedrag de man als aftrekbare periodieke gift in aanmerking kan nemen.
Schenking door kwijtschelding van een geldlening
De man stelt dat sprake is van een schenking (via kwijtschelding) van een geldlening en dat de hoogte van de schenking daarmee gelijk is aan de hoogte van de in de notariële akte opgenomen hoogte van de kwijtschelding. En dat als de hoogte van de periodieke schenking moet worden bepaald op de waarde van de werken, deze waarde gelijk is aan de hoogte van de geldlening te weten $ 3.600.000.
De inspecteur vindt dat de schenking in de vorm van de (ver)koop van de kunstwerken, de schuldigerkenning van de (ver)koopprijs in combinatie met een periodieke kwijtschelding van de schuldig gebleven (ver)koopprijs onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
Het moet daarom als één geheel moet worden beschouwd als “schenking van een kunstwerk” waarbij de hoogte van de periodieke gift moet worden bepaald op de waarde in het economische verkeer van de werken, welke waarde € 950.000 bedraagt.
De rechtbank concludeert dat uit de notariële akte blijkt dat sprake is van de overdracht van de gehele eigendom van de werken ineens. In zoverre kan dus geen sprake zijn van een periodieke schenking van de werken, zoals de inspecteur beweert.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de duiding van de schenking worden bepaald op grond van de verhouding tussen de man en het museum. Bij het sluiten van de notariële akte was het de bedoeling van de man en het museum om de werken in het bezit van het museum te brengen zodat deze in de collectie van het museum konden worden opgenomen en in het museum konden worden tentoongesteld.
Periodiek gift in natura
Dat brengt volgens de rechtbank met zich mee dat in de verhouding tussen de man en het museum de schenking van de werken centraal staat en niet een geldbedrag. De geldlening is daarmee onlosmakelijk met de schenking van de werken verbonden. Dat betekent dat naar het oordeel van de rechtbank de hoogte van de periodieke gift wordt bepaald door de waarde van de werken, als ware het een gift in natura.
De verkoopsom in de akte acht de rechtbank niet per definitie bruikbaar. De bewering van de man dat het museum de werken ook zonder kwijtschelding bereid was te kopen voor een bedrag van $ 3.600.000 ziet de rechtbank als onvoldoende onderbouwd. Dat geldt ook voor taxatieverslagen van het veilinghuis.
De vermelding van die waarde in het verzekeringsdocument als zodanig vormt in de ogen van de rechtbank geen bewijsmiddel voor de juistheid van hetgeen in de taxatieverslagen is vermeld. Ook de brieven van het museum onderbouwen de waarde niet. Uit de brieven valt enkel de relevantie van de werken voor het museum op te maken, maar niet de waarde daarvan in het economische verkeer.
Hoogst mogelijk haalbare bedrag
De rechtbank plaatst echter ook kanttekeningen bij de taxatie van de werken zoals die in opdracht van de inspecteur is gedaan. Voor de waarde in het economische verkeer van kunstwerken ging die taxateur er van uit dat niet moet worden gekeken naar het hoogst mogelijk haalbare bedrag.
Er zou moeten worden gekeken naar de prijs die ligt tussen het bedrag dat de verkoper denkt te kunnen ontvangen bij een verkoop aan een handelaar en het bedrag dat een handelaar aan de eindkoper vraagt. Deze uitleg vindt de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
Nu naar het oordeel van de rechtbank geen van partijen de waarde in het economische verkeer van de werken aannemelijk heeft gemaakt, ligt de vraag voor wat de waarde van de onderhavige werken is en hoe deze moet worden bepaald.
De rechtbank vraagt de partijen wat er van de rechtbank wordt verwacht, waarbij de inspecteur geen voorkeur aangeeft. De man verzoekt de rechtbank dat de rechtbank de waarde van de werken in goede justitie zal bepalen.
Daarop stelt de rechtbank, schattenderwijs, de waarde in het economische verkeer van de werken tezamen in goede justitie vast op € 2.000.000.