Een bestuurder en enig aandeelhouder van een BV sluiten op 4 januari 2010 een overeenkomst van geldlening. Daarin wordt afgesproken dat de dga over zijn schuld geen rente hoeft te betalen zolang er een actieve arbeidsverhouding bestaat tussen hem en de BV. Daarna zal er overlegt worden over een verschuldigde rente. Op 31 december 2011 bedraagt de totale renteloze lening € 300.000,-.
In haar aangifte vennootschapsbelasting over 2011 voert de BV een afwaardering op van haar vordering op de dga door het bedrag ten laste van de winst te brengen. De inspecteur staat de afwaardering van de vordering niet toe en corrigeert deze bij de aanslagregeling. Voor rechtbank Den Haag is in geschil of de correctie terecht is.
Beroep op voorzichtigheidsbeginsel slaagt niet
De BV stelt dat op grond van goed koopmansgebruik, het voorzichtigheidsbeginsel, de inspecteur de vordering ter zake van de lening op de contante waarde moet waarderen. Naar het oordeel van de rechtbank echter heeft de inspecteur de correctie terecht aangebracht.
De rechtbank oordeelt vervolgens dat de renteloosheid van de lening onderdeel uitmaakt van het arbeidsvoorwaardenpakket van de bestuurder. Tegenover het niet hoeven betalen van rente door de bestuurder (dga) staan de arbeidsprestaties van diezelfde bestuurder voor de BV. De bestuurder hoeft geen rente te betalen zolang er een actieve arbeidsverhouding bestaat tussen bestuurder en de BV. In plaats van een geldelijke vergoeding zijn de bestuurder en de BV een andere, zakelijke, tegenprestatie voor het verstrekken van de lening overeengekomen.
Het slotoordeel van de rechtbank luidt dat de BV heeft ten onrechte een verlies in verband met de vordering in aanmerking heeft genomen.
Rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2015:16181