In zijn op 31 maart 2020 ingediende aangifte IB/PVV over het jaar 2019 geeft een belastingplichtige man een inkomen uit biww aan van € 5.443,- negatief. Het inkomen bestaat uit bestaat uit loon uit dienstbetrekking van € 5.850,- en inkomsten uit eigen woning van per saldo € 11.293,- negatief. De man dient ook zijn aangifte ZVW in en geeft daarin een bijdrage-inkomen aan van nihil.
Na vragen over de aangifte door een inspecteur dient de man op 16 december 2020 een herziene aangifte in en geeft daarin een biww aan van € 5.850,- dat geheel bestaat uit loon uit dienstbetrekking. Een maand later deelt de inspecteur de man in een brief mee dat hij van plan is om van de aangifte af te wijken. De inspecteur stelt dat hij op grond van informatie van de politie en na analyse van de bankrekening van de man tot de conclusie komt dat de man in 2019 € 27.950,- aan loon had genoten en € 59.280,- aan resultaat uit overig werk. De inspecteur constateert ook dat de man niet stond ingeschreven op het adres van de woning waarvan hij negatieve inkomsten had aangegeven en die woning daarom niet kwalificeerde als eigen woning. De negatieve inkomsten worden daarom niet in aanmerking genomen. De inspecteur stelt het biww daarom vast op € 87.230,- (€ 27.950,- + € 59.280,-).
Geleden verlies met verhuur woning via Airbnb
De man reageert op 20 maart 2021 in een brief op de voorgestelde afwijking door de inspecteur. De man gaat akkoord met de correctie op het loon uit dienstbetrekking en dat hij met verhuur van een woning via Airbnb een verlies heeft geleden van € 5.080,-. Met werkzaamheden in de vorm van verhuur en training heeft hij een resultaat behaald van € 7.180,-. De man stelt verder dat de woning is aangeschaft als eigen woning maar dat de woning bij oplevering nog niet gebruiksklaar was. Volgens hem is zijn inkomen uit biww nu: inkomsten uit loondienst € 5.417,-, nog aan te geven inkomsten uit loondienst € 22.533,-. Inkomsten uit overige werkzaamheden (verhuur en training) € 7.180,- en negatieve inkomsten uit Airbnb van € 5.080,- zodat zijn inkomen uitkomt op € 30.410,-.
Op 6 augustus 2021 legt de inspecteur de aanslagen op die hij berekent op basis van een inkomen van € 53.460,- dat bestaat uit loon uit dienstbetrekking van € 27.950,- en € 25.510,- als resultaat uit overige werkzaamheden. De man maakt bezwaar tegen de aanslagen en de aan hem opgelegde boetebeschikkingen. De inspecteur deelt de man mee dat hij hem voor een deel aan het bezwaar tegemoetkomt. De inspecteur bepaalt de inkomsten uit dienstbetrekking op € 21.117,- , maar voor het overige verklaart hij het bezwaar ongegrond. Vervolgens vernietigt de inspecteur de boetebeschikkingen en handhaaft de aanslag ZVW. De aanslag IB/PVV vermindert hij naar een biww van € 46.627,- (€ 21.117,- + € 25.510,-).
Nadat de man in beroep gaat stelt hij voor de rechtbank Noord-Holland dat het bedrag van € 4.000,- dat hij eind 2019 van zijn werkgever heeft ontvangen, geen loon is. En dat de inspecteur bij het vaststellen van het resultaat uit overige werkzaamheden ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de bedragen van in totaal € 11.600,- die zijn doorgestort naar de eigenaar van de verhuurde woning. Hij wil de aanslag vermindert zien naar een biww van € 31.027,- (€ 46.627,- -/- € 4.000,- -/- € 11.600,-).
Aanslag was eerder te laag dan te hoog
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat het biww eerder op een te laag dan een te hoog bedrag is vastgesteld en heeft daarvoor, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de man de vereiste aangifte niet heeft gedaan en dat daarom omkering van de bewijslast geldt. Op basis van de informatie van de politie en de stortingen op de bankrekening van de man dient volgens de inspecteur het loon uit dienstbetrekking te worden bepaald op € 24.904,-. Omdat de man in 2019 twee woningen huurde is het daarom aannemelijk dat de man gedurende het gehele jaar 2019 huurinkomsten heeft genoten. Rekening houdend met de door de man betaalde huur, stelt de inspecteur dat het resultaat uit overige werkzaamheden moet worden bepaald op € 31.529,-. Na verrekening van € 9.970,- loonheffing resteert dan een te betalen bedrag van € 8.554,-. Omdat de uitspraak op bezwaar resulteerde in een te betalen bedrag van € 7.513,- concludeert de inspecteur dat de aanslag eerder te laag dan te hoog is.
De rechtbank overweegt dat als de vereiste aangifte niet is gedaan op grond van artikel 25, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bij uitspraak op bezwaar de belastingaanslag wordt gehandhaafd. Tenzij blijkt dat en in hoeverre de aanslag onjuist is en wordt op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Awr, een daartegen ingesteld beroep ongegrond verklaard tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering van de bewijslast).
Omdat de volgens de door de man gedane aangifte verschuldigde belasting zowel in absolute als relatieve zin aanzienlijk afwijkt van de verschuldigde belasting, is de rechtbank van oordeel dat de man de vereiste aangifte niet heeft gedaan, zodat omkering van de bewijslast geldt.
Ontvangen vergoeding voormalige werkgever behoort tot loon
Het is de rechtbank niet geheel duidelijk wat de reden was voor de vergoeding of tegemoetkoming van € 4.000,- die de man eind 2019 heeft ontvangen. Volgens de man heeft hij dat bedrag ontvangen van zijn voormalige werkgever. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur, bij gebrek aan verdere gegevens, daarom terecht aangenomen dat deze tegemoetkoming is genoten uit de indertijd bestaande dienstbetrekking en daarom tot het loon behoort.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur de inkomsten uit overige werkzaamheden aan de hand van de stortingen op de bankrekeningen van de man in redelijkheid heeft kunnen bepalen op € 31.529,-. De man erkende dat hij woning huurt en doorverhuurd. Op de bankrekening van de man is in 2019 een bedrag van € 52.910,- aan constante stortingen te zien. Daarnaast is door de man een bedrag van € 9.603,- van Airbnb ontvangen. Bij het bepalen van het inkomen heeft de inspecteur rekening gehouden met de bedragen (€ 30.983,-) die door de man zijn doorgestort naar de eigenaren van de desbetreffende woningen.
Hiermee, zo oordeelt de rechtbank, heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat het op de aanslag te betalen bedrag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Met de argumenten die de man heeft aangevoerd heeft hij niet doen blijken dat en in hoeverre de aanslag en de uitspraak op bezwaar onjuist zijn. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
Rechtbank Noord-Holland, ECLI:NL:RBNHO:2024:3937