
Daarbij wordt onder andere verwezen naar het Falcons-arrest. Daarin oordeelde de Hoge Raad dat de deelnemingsvrijstelling ertoe strekt te voorkomen dat in een deelnemingsverhouding dezelfde winst tweemaal in een belasting naar de winst wordt betrokken en dat het met die strekking strookt om, indien het belang bij een tot een deelneming behorend aandeel wordt opgesplitst, zoals door het schrijven van een optie op dat aandeel, bij beide belanghebbenden bij dat aandeel de deelnemingsvrijstelling toe te passen zodat de deelnemingsvrijstelling geldt voor alle voor- en nadelen van dat aandeel.
Aan een BV zijn in 2014 aandelen en callopties in een Japanse vennootschap uitgereikt. De aandelen vertegenwoordigden een aandelenbelang van 8,5% in de vennootschap en de opties gaven recht op verkrijging van een aandelenbelang van 5% in de vennootschap. In november 2015 doet de BV afstand van een deel van de opties. De resterende opties geven recht op verkrijging van een aandelenbelang van 2,34% in de vennootschap.
De vennootschap heeft in maart 2017 een notering aan de Tokyo Stock Exchange gekregen. Door die beursgang daalt het aandelenbelang van de BV in de vennootschap tot 2,28%. De opties geven nog recht op verkrijging van een aandelenbelang van 1,58%. Na de beursgang oefent de BV de resterende opties uit. In haar aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2017 past zij op het daarmee in dat jaar behaalde resultaat de deelnemingsvrijstelling toe. Daarbij doet de BV een beroep op artikel 13, lid 16, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
Opties kunnen wel belang bij aandeel zijn maar geen deelneming
Bij het vaststellen van de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2017 neemt de inspecteur het standpunt in dat het bepaalde in artikel 13, lid 16, van de Wet niet van toepassing is op het met de uitoefening van de opties behaalde resultaat. Volgens hem kunnen opties weliswaar worden aangemerkt als een belang bij een aandeel, maar kunnen ze niet een deelneming zijn als bedoeld in artikel 13, lid 2, van de Wet.
In het geschil voor de rechtbank Gelderland is het met name de vraag of voor de toepassing van artikel 13, lid 16, van de Wet, opties moeten worden behandeld als deelnemingen. De rechtbank oordeelt dat de deelnemingsvrijstelling niet op grond van deze bepaling van toepassing is op het resultaat. Volgens de rechtbank is slechts dan sprake van een zogenoemde aflopende deelneming als het belang vóór het moment dat de omvang van het belang niet meer voldoet aan de voorwaarde van ten minste 5%, kwalificeerde als deelneming. Uit het bepaalde in het tweede lid van artikel 13 van de Wet kwalificeert een optie niet als zodanig.
Falcon-arrest geldt voor alle voor-en nadelen van aandeel
De rechtbank oordeelt dat het resultaat op opties op tot een aflopende deelneming behorende aandelen evenmin op grond van het arrest van de Hoge Raad van 22 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8488 (Falcons-arrest) onder de deelnemingsvrijstelling valt. Omdat artikel 13, lid 16, van de Wet nog niet bestond, ziet dat arrest op deelnemingen en niet op aflopende deelnemingen.
Het resultaat op een optie op tot een deelneming behorende aandelen valt onder de deelnemingsvrijstelling, aangezien dat resultaat een van een kwalificerend aandeel afgesplitste opbrengst is, overweegt de rechtbank. Een aflopende deelneming is echter een faciliteit. Het gaat volgens de rechtbank te ver om het resultaat, behaald met de uitoefening van een optie op tot een aflopende deelneming behorende aandelen, zijnde een faciliteit, eveneens onder de deelnemingsvrijstelling te brengen.
Sprongcassatie ingesteld door BV
De BV kan zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank en stelt sprongcassatie in. In het eerder genoemde Falcons-arrest oordeelt de Hoge Raad dat de deelnemingsvrijstelling beoogt te voorkomen dat in een deelnemingsverhouding dezelfde winst tweemaal in een belasting naar de winst wordt betrokken. Als het belang bij een tot een deelneming behorend aandeel wordt opgesplitst, zoals door het schrijven van een optie op dat aandeel, kan bij beide belanghebbenden bij dat aandeel de deelnemingsvrijstelling toegepast worden. De deelnemingsvrijstelling geldt voor alle voor- en nadelen van dat aandeel.
Als het belang bij een tot een deelneming behorend aandeel is opgesplitst, zoals een optie in dit geval, strookt het evenzeer met de in het Falcons-arrest verwoorde strekking van de deelnemingsvrijstelling om de regeling van artikel 13, lid 16, van de Wet toe te passen met betrekking tot hun beider belang bij dat aandeel, aldus de Hoge Raad.
BV hield al meer dan een jaar belang in vennootschap
Bij de totstandkomingsgeschiedenis van de per 1 januari 2007 ingevoerde herziening van artikel 13 van de Wet is het niet de bedoeling geweest een wijziging aan te brengen in de zogenoemde Falcons-doctrine. Het slotoordeel van de Hoge Raad is dat er dan ook geen goede reden is om de regeling voor aflopende deelnemingen niet overeenkomstig toe te passen op van die deelnemingen afgesplitste belangen zoals opties.
De Hoge Raad benadrukt dat niet in geschil is dat bij verkrijging door de BV van de aandelen en van de opties deze alle onder de deelnemingsvrijstelling vielen. Bij de genoemde beursgang van de vennootschap in 2017 hield de BV het belang in de vennootschap al meer dan een jaar en kwam zij daarvoor in die periode onafgebroken in aanmerking voor de deelnemingsvrijstelling. Het door de BV in 2017 met de opties behaalde resultaat is daarom vrijgesteld op grond van artikel 13, lid 16, van de Wet.