De box 3-bezittingen van een vrouw bestaan onder meer uit de blote eigendom van een vordering van € 90.000,- op haar grootouders, waarvan de waarde op 1 januari 2018 € 10.800,- is, en cryptovaluta. De waarde van deze altcoins was op 1 januari 2018 € 154.016,- en op 1 januari 2019 € 5.987,-. De inspecteur stelt hoger beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die oordeelde dat het werkelijke rendement in 2018 nihil is.
Termijn voor instellen hoger beroep inspecteur is verschoonbaar
Het gerechtshof Amsterdam is van oordeel dat de overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep door de inspecteur verschoonbaar is. Aan de inspecteur is door de rechtbank ten onrechte geen notificatie gestuurd van het plaatsten van de uitspraak van de rechtbank in het digitale dossier. Dat betekent volgens het hof dat het door de vrouw voor dit geval ingestelde incidentele hoger beroep ook moet worden behandeld.
Als eerste punt overweegt het hof dat een vordering waarvan een belanghebbende de bloot eigendom heeft, niet gewaardeerd dient te worden op de waarde in volle eigendom. Deze vordering moet worden gewaardeerd volgens de waarderingsregels en de artikelen 18 en 19 van het Uitvoeringsbesluit IB 2001. Dit geldt zowel bij het bepalen van het forfaitair rendement als bij het bepalen van het werkelijk rendement.
Inflatie niet van invloed op bepaling werkelijk rendement
Het standpunt van de vrouw dat bij de bepaling van het werkelijk rendement direct rekening moet worden gehouden met de inflatie wordt door het hof niet gedeeld. Bij de bepaling van het werkelijk rendement dient gekeken te worden naar het nominale rendement, volgens een uitspraak van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2024:704.
De vrouw is er naar het oordeel van het hof wel in geslaagd aan de hand van door haar overgelegde overzichten van de waarde van de door haar aangehouden cryptovaluta en de door haar ter zake gegeven toelichting aannemelijk te maken dat zij in het onderhavige jaar op die tot de bezittingen behorende valuta een verlies heeft geleden. Dat geleden verlies ( € 5.987 minus € 154.16,- = € 154.029,- negatief) was dermate groot dat het totale werkelijke rendement op haar bezittingen negatief was. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen dient daarom te worden verminderd tot nihil.
Immateriële schadevergoeding toegekend
De redelijke termijn voor de behandeling van deze zaak is met afgerond 1,5 jaar overschreden. Hiervan is 13 maanden toe te rekenen aan de lange duur van de bezwaarfase. De toe te kennen vergoeding van immateriële schade van € 1.500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn komt voor 13/18 voor rekening van de inspecteur en voor 5/18 voor rekening van de Staat.