Voeging van een vennootschap met een positieve stille reserve in de fiscale eenheid leidt niet tot extra ruimte om oude fiscale eenheidsverliezen te verrekenen. Deze stille reserve moet men toerekenen aan de gevoegde B.V. Dat heeft de Hoge Raad bepaald in een zaak waarin in het geding was of de belastbare winst juist was berekend en, als dat zo was, of de door de Inspecteur geweigerde verliesverrekening terecht is.
Belanghebbende, een moedermaatschappij, vond dat de belastbare winst door de Belastingdienst te hoog was vastgesteld. De holding wilde de winst in de aangifte VPB over 2010 te verrekenen met verliezen uit 2007 van de fiscale eenheid. Bij de winst had zij echter ook de positieve fiscale stille reserve van het pand van de op 21 juli 2008 gevoegde B.V. (€ 1.391.128) in aanmerking genomen. Dit pand was op diezelfde dag (na voeging) door de B.V. aan de moeder verkocht, die het pand vervolgens in later dat jaar weer doorverkocht aan een gelieerde vennootschap die niet tot de FE behoorde. De herinvesteringsreserve die werd gevormd door de gerealiseerde boekwinst werd afgeboekt op de boekwaarde van een ander pand dat in 2008 door een andere dochter binnen de FE was aangekocht. De dochter verkocht dit pand in maart 2010 aan een gelieerde vennootschap (buiten de FE) en behaalde een boekwinst van ten minste € 1.391.128.
Verliesverrekening
De inspecteur weigerde de verliesverrekening in de aangifte VPB voor het bedrag van de stille reserve. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was het met de inspecteur eens en oordeelde dat op grond van artikel 15ah (lid 1 en 2) Wet VPB 1969 het bedrag van de stille reserve was toe te rekenen aan de in juli 2008 gevoegde B.V. Als deze B.V. namelijk op 21 juli 2008 geen deel uitmaakte van de FE, zou zij op die datum de al bij voeging aanwezige stille reserves met betrekking tot het pand hebben gerealiseerd door de verkoop van het pand aan de moeder. Deze stille reserve is uiterlijk in 2010 in de winst van de fiscale eenheid tot uitdrukking gekomen. Deze uitleg sluit aan bij de bedoeling van de wet om zoveel mogelijk te bewerkstelligen dat men winsten en verliezen binnen de FE alleen kan verrekenen voor zover deze binnen de FE zijn ontstaan. Toepassing van artikel 15ah lid 4 Wet VPB 1969 kon niet tot een ander resultaat leiden volgens het hof. De Hoge Raad verklaarde het cassatieberoep van de moeder ongegrond zonder verdere toelichting (artikel 81 RO).