Dat een chef-kok op regelmatige basis en langdurig optreedt in tv-programma’s, een afgebakend concurrentiebeding heeft en zich houdt aan aanwijzingen van script en regisseur, wil niet per se zeggen dat er privaatrechtelijke dienstbetrekking met gezagsverhouding is. En dus ook geen verzekeringsplicht. Dat heeft Rechtbank Gelderland beslist.
De kok liet zich door een commerciële omroep inhuren als ‘culinair- en horecadeskundige en chef-kok’. Voor de programma’s moest hij volgde hij een draaiboek en regieaanwijzingen. Ook was afgesproken dat de andere ondernemingsactiviteiten van de chef-kok het mediabedrijf niet mochten schaden. En er was een concurrentiebeding; hij mocht niet voor concurrerende media werken.
Maar zijn specifieke expertise, ervaring en vaardigheden op culinair terrein en op het gebied van het managen van horecaondernemingen kleurden het script voor een belangrijk deel in. Toch was er sprake van een dienstbetrekking, vond de Belastingdienst. Tegen die beschikking ging de opdrachtgever/mediabedrijf in bezwaar en beroep. Het bedrijf stelt dat op grond van de rangorderegeling van artikel 2.14 Wet IB 2001 moet worden beoordeeld of de inkomsten van de chef-kok voor zijn werkzaamheden gelden als winst uit onderneming.
Kwart omzet
De vennootschap van de chef-kok haalde in 2016 ruim een kwart van de omzet uit tv-optredens. Andere inkomsten kwamen onder andere uit kookboeken, het schrijven voor culinaire rubrieken en de verkoop van keukenbenodigdheden met zijn naam erop. Tot 1 mei 2016 werkte hij met een VAR-dga voor het mediabedrijf. Daarop volgde vanaf 1 januari 2017 een overeenkomst van opdracht met een duur van drie jaar. Daar stond expliciet in dat er geen sprake was van een gezagsverhouding. De chef-kok verricht de overeengekomen werkzaamheden naar eigen inzicht en zonder toezicht of leiding van opdrachtgever. In de praktijk kon de opdrachtgever wel aanwijzingen en instructies geven. Volgens de kok werd telkens een verhaallijn uitgestippeld naar aanleiding van zijn bevindingen en commentaar op een horecazaak. Die werden vervolgens door de productiemaatschappij vastgelegd in een soort handboek, vooral ten behoeve van volgende opnames. Door de Belastingdienst werd dit niet weersproken. De rechtbank ging er daarom vanuit dat de chef voor een belangrijk deel (mede) de inhoud van de scripts bepaalde en zijn werkzaamheden zelfstandig en naar eigen professioneel inzicht kan uitoefenen.
Des pudels kern
Volgens de rechtbank ging het niet om de kwalificatie van de arbeidsverhouding, maar was des pudels kern of op juiste gronden is geoordeeld dat er sprake is van verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen. Dit betekent dat het geschil zich beperkt tot de vraag of al dan niet sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, voortvloeiend uit een arbeidsovereenkomst. Dat wil zeggen dat sprake moet zijn van een gezagsverhouding, de verplichting tot persoonlijke arbeid en de betaling van loon. Dat maakte de inspecteur onvoldoende aannemelijk. Ook de lange duur van de relatie – al sinds 2004 verrichtte de chef-kok werkzaamheden voor het mediabedrijf – maakte niet dat een dienstbetrekking bestond. Van fulltime werkzaamheden was nooit sprake en ook uit de omzetcijfers van de persoonlijke B.V. blijkt dat de omzet niet in belangrijke mate werd behaald met de televisieoptredens.
Gegrond
Op grond van het voorgaande was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van de WW, de ZW, de WAO en de WIA. Dit leidt ertoe dat voor het mediabedrijf geen verzekeringsplicht bestaat voor de werknemersverzekeringen. Het beroep is daarom gegrond verklaard.