Ik worstel met een dilemma. Als belastingadviseur bemoei ik mij nogal met de DBA-problematiek. Theoretisch gezien is dat een problematiek van niets: je bent per slot van rekening fiscaal gezien ondernemer of je bent het niet. Ben je ondernemer, dan zou die hele DBA-problematiek je niets moeten kunnen schelen. Een eventueel op jou verhaalde loonheffing trek je namelijk gewoon weer af in je aangifte IB. Wanneer ik iemand inhuur, is het eigenlijk hetzelfde laken een pak: gevoelsmatig weet je zelf wel of je bij iemand het risico loopt dat hij/zij achteraf bezien fiscaal bij jou in dienstbetrekking zou zijn geweest. Simpel toch? Maar ja, ik ben dagelijks met deze problematiek bezig en zit daar dus goed in. Ik besef echter heel goed dat diezelfde problematiek de nodige slapeloze nachten op kan leveren voor wie hier niet dagelijks mee bezig is. Ook in Den Haag lijkt dit in de praktijk een hoofdpijndossier te zijn. In februari verscheen een brief waarin voor de zoveelste keer uitstel van handhaving van de Wet DBA werd aangekondigd (tot 1 januari 2020). Maar let op: in die brief staat ook dat er vanaf 1 juli 2018 wel degelijk gehandhaafd zal worden. Ditmaal niet alleen bij kwaadwillenden (de beroemde tien van Wiebes), maar ook bij minder kwaadwillenden. En daar komt mijn dilemma om de hoek kijken. Het risico dat je kwaadwillend bent, lijkt mij in de praktijk namelijk niet zo heel groot. Volgens de Belastingdienst moet je daarvoor opereren in een context van opzet, fraude of zwendel, waarbij sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning en situaties die leiden tot ernstige concurrentievervalsing, economische of maatschappelijke ontwrichting of waarin het risico aanwezig is van uitbuiting. Kortom, menig accountant en adviseur zal zich hierdoor totaal niet aangesproken voelen. Vanaf 1 juli wordt de jacht ook ingezet op iets minder kwaadwillenden. Die categorie komt al wat dichter bij de dagelijkse praktijk. Hiervoor moet bijvoorbeeld sprake zijn van een (fictieve) dienstbetrekking, en daarnaast van evidente, opzettelijke schijnzelfstandigheid. Of er sprake is van een fictieve dienstbetrekking, is in de praktijk niet altijd even duidelijk – vandaar alle DBA-ophef. Als inspecteur bekijk je zaken soms door een andere bril dan de adviseur of ondernemer. Kortom, hier wordt veel discussie over gevoerd. En wanneer is er nou sprake van evidente schijnzelfstandigheid? Die bepaling vind ik veel waziger. Wat evident is voor de een, is dat voor de ander beslist niet. Ik kan mij levendig voorstellen dat je als inspecteur veel sneller een situatie van evidente, opzettelijke schijnzelfstandigheid ziet dan als adviseur – en dan heb ik het over de zzp’er nog niet eens gehad. Dit zal zowel veroorzaakt worden door de dagelijkse praktijk (als inspecteur zie je veel meer mensen die het niet zo nauw nemen met de wet) als door het gebrek aan informatie en inzicht waar je tegenaan loopt als je de desbetreffende zzp’er niet al jarenlang persoonlijk kent. In de praktijk komen we allemaal weleens met een twijfelgeval in aanraking; zo’n hybride zzp’er, die met een beetje goede wil als ondernemer kan worden gezien, maar ook als schijnzelfstandige. Maar wat nu als je je klant het voordeel van de twijfel geeft… val je dan in de nieuwe categorie ‘minder kwaad willend’? Hoe evident is dat dan? En is dat dan opzettelijk? Als belastingadviseur denk ik van niet, maar als oud-belastinginspecteur begint het dan toch een beetje te kriebelen…
Mr. Heleen Elbert, Belastingadviseur bij ELBERT Fiscaal
Heleen Elbert is een van de Key Note sprekers op de AV-dag van 25 september, de vierde dinsdag in september. Zij spreekt dan over de belastingplannen van het kabinet voor 2019.