Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft beslist dat het fosfaatreductieplan dat vorig jaar werd opgelegd aan de melkveehouderij niet in strijd is met het eigendomsrecht. De uitspraak werd gedaan in het hoger beroep dat melkveehouders hadden ingesteld tegen de door minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit opgelegde heffingen.
Melkveehouders betalen een heffing als hun veestapel groter is dan op 2 juli 2015. Volgens de melkveehouders zijn deze heffingen in strijd met hun eigendomsrecht. Zij beroepen zich in dat verband op het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EP).
Fosfaatreductieplan
Het Fosfaatreductieplan is voor de melksector als geheel van belang, spreekt het CBb uit. Het is bedoeld om de mestproductie binnen het plafond te houden dat de Europese Commissie als voorwaarde stelt aan de voortzetting van de derogatie en de Regeling dient daarom een legitiem doel.
Maatregelen voorzienbaar
Nadat in 2008 was besloten om het stelsel van melkquota per 1 april 2015 af te schaffen, zag een aantal melkveehouders daarin een kans om hun melkveestapel uit te breiden. Voor deze melkveehouders kon het duidelijk zijn dat ongeremde groei niet mogelijk was en zij konden voorzien dat groei zou kunnen leiden tot maatregelen om de mestproductie te beperken. De wetgever mocht kiezen voor een in het verleden gelegen peilmoment om te voorkomen dat melkveehouders beloond zouden worden die na 2 juli 2015, in het vooruitzicht van productiebeperkende maatregelen, extra vee zijn gaan houden.
Geen algemene verplichting schadeloosstelling
Het Fosfaatreductieplan reguleert eigendom en is geen vorm van onteigening. Melkveehouders hebben met hun keuze om (grootschalig) te investeren een commerciële afweging gemaakt die niet (volledig) uitpakt zoals zij beoogden. Uit artikel 1 van het EP volgt niet een algemene verplichting om hen daarvoor schadeloos te stellen.
Afwegen individuele belangen en bewijslast
Compensatie komt alleen in beeld als een veehouder in bijzondere mate wordt getroffen in vergelijking tot de gemiddelde melkveehouder die door de Regeling wordt getroffen. De impact van het Fosfaatreductieplan kan namelijk voor een individuele uitbreidende melkveehouder zo verstrekkend zijn, dat de minister daaraan niet zonder enige vorm van compensatie of ontheffing van de betalingsverplichting, voorbij kan gaan. De minister moet in dit verband op individueel niveau de belangen tegen elkaar afwegen en kan niet volstaan met enkele verwijzing naar het ondernemings-risico. Daarbij speelt de mate waarin de veehouder financieel wordt getroffen en welke gevolgen dit bijvoorbeeld heeft voor de continuïteit van zijn bedrijfsvoering een rol.
De veehouder moet het bewijs leveren dat sprake is van een disproportionele last, waarvoor inzicht nodig is in al zijn bedrijfsmatige gegevens en omstandigheden, zoals vermogenspositie, de totale financieringspositie, eventuele nevenactiviteiten of overige inkomsten, eventuele mogelijkheden om de overtollige bedrijfsmiddelen op andere wijze aan te wenden etc. De veehouder moet hierbij inzichtelijk maken hoe die gegevens leiden tot de slotsom dat sprake is van een disproportionele last. Bovendien moet de veehouder aantonen dat de investeringen daadwerkelijk betrekking hebben op de (voorgenomen) groei van het bedrijf die door het Fosfaatreductieplan wordt getroffen.
Het CBb draagt de minister op nieuwe besluiten te nemen op het bezwaar.
Bron: CBb