Ook als een ondernemer zich bezighoudt met schimmige handel waarbij de overheid in zekere zin wegkijkt, mag de Belastingdienst openheid van zaken verwachten. Dat blijkt uit een arrest van Hof Den Haag, rond de zaak van een coffeeshophouder. De man, een fanatieke jager, voerde de kosten van door hem georganiseerde jachtpartijen op als zakelijke kosten.
De zakelijkheid van zijn uitgaven kon hij niet hard maken en dat wilde hij ook niet. Zijn verweer: de branche waarin hij actief is, opereert op de grens van toegestaan en illegaal, en man en paard noemen is dan niet aan de orde. Wie de tijdens de jacht aanwezige leveranciers waren, hield hij liever voor zich.
Eerder kon de rechtbank daarvoor, gelet op de branche waarin de fanatieke jager zich begeeft, nog wel begrip opbrengen, maar dat ontsloeg de man niet van zijn bewijsplicht. Ook het Hof stond op dat standpunt; bankafschriften, kwitanties en een toelichting waren niet toereikend om aannemelijk te maken dat de jachtkosten de zakelijke belangen van de onderneming en de ondernemer dienden. Ze werden terecht niet in aftrek toegelaten door de inspecteur en de rechtbank.
Succesje
De wietverkoper boekte ook een succesje. Ook na de correctie van het bedrag van de in aftrek gebrachte jachtkosten bleef de belastbare winst van de coffeeshop negatief en er werd een nihilaanslag opgelegd. Er ging daarom een streep door de vergrijpboete die eerder was opgelegd.